Zelfs als het riempje van mijn rechterschoen breekt, stop ik alleen maar om mijn schoenen uit te trekken. Dan loop ik verder. Die schoenen kunnen me niets schelen. Ik kan er nog honderden laten verschijnen.
Maar ik kan geen nieuwe Damen maken.
Het parkeerterrein raakt steeds leger en nog zie ik nergens een spoor van hem. Ik zak in elkaar op de stoeprand en voel me plakkerig, uitgeput en leeg. Ik zie de sneetjes en blaren op mijn voet genezen en wens dat ik mijn ogen kon sluiten en zo in zijn hoofd kon komen. Ik zou zijn gedachten willen lezen, zodat ik weet waar hij is.
Om eerlijk te zijn heb ik zijn gedachten nog nooit kunnen lezen. Dat is een van de dingen die ik juist zo fijn vind aan hem. Geen toegang hebben tot wat hij denkt, zorgt ervoor dat ik me weer een beetje normaal voel. Dat zul je dus net zien. Precies dat ene wat ik zo aantrekkelijk aan hem vond, werkt nu in mijn nadeel.
‘Lift nodig?’
Ik kijk op en zie Roman over me heen gebogen staan, rammelend met zijn sleutels in de ene hand en mijn schoenen in de andere.
Ik schud mijn hoofd en draai me van hem af, ook al weet ik dat ik de lift best kan gebruiken. Het punt is dat ik nog liever door een bak gloeiende kolen en glassplinters kruip dan dat ik naast hem in een auto moet zitten.
‘Kom op,’ zegt hij. ‘Ik beloof dat ik niet zal bijten.’
Ik pak mijn spullen bij elkaar, laat mijn mobieltje in mijn tas vallen en strijk mijn jurkje glad met mijn handen terwijl ik overeind kom. ‘Alles is oké.’
‘Echt waar?’ Hij glimlacht en komt zo dichtbij staan dat zijn tenen de mijne bijna raken. ‘Want om eerlijk te zijn, zie je er niet echt oké uit.’
Ik draai me om, ga op weg naar de uitgang en stop niet eens als hij zegt: ‘Ik bedoel dus meer dat de situatie er allesbehalve oké uitziet. Even serieus, Ever, kijk nou eens naar jezelf. Je kleding is gekreukt, je loopt op blote voeten. Ik weet het natuurlijk niet zeker, maar het ziet ernaar uit dat je vriendje je mooi heeft laten zitten.’
Ik haal diep adem en loop gewoon door. Ik hoop dat hij snel genoeg heeft van dit spelletje en van mij, zodat hij zich met iets anders kan bezighouden.
‘En toch, hè? Zelfs in die gespannen, bijna wanhopige situatie zie je er nog steeds geweldig uit, als ik dat mag zeggen.’
Dan blijf ik staan. Ik draai me naar hem om, ook al heb ik me voorgenomen door te lopen. Ik huiver als ik zijn blik over mijn lichaam voel gaan en merk hoe die, met een onmiskenbare schittering in zijn ogen, blijft hangen op mijn benen, mijn middel en mijn borsten.
‘Je vraagt je toch af wat er in Damens hoofd omgaat, want als je het mij vraagt…’
‘Niemand vraagt jou wat.’ Mijn handen beginnen te trillen en ik moet tegen mezelf zeggen dat ik de situatie volledig in de hand heb – er is geen reden om me bedreigd te voelen. Ik kan er dan wel uitzien als een normaal, hulpeloos meisje, maar dat ben ik niet. Ik ben sterker dan ooit. Zo sterk zelfs dat ik hem met een klap tegen de grond kan slaan als ik dat zou willen. Ik kan hem zo optillen en hem over het parkeerterrein slingeren naar de overkant van de straat. En denk maar niet dat ik het niet graag wil bewijzen.
Hij lacht naar me met die nonchalante grijns die bij iedereen werkt, behalve bij mij. Zijn ijskoude, blauwe ogen staren recht in de mijne met een blik die zo zelfverzekerd, persoonlijk en geamuseerd is dat ik me in eerste instantie wil omdraaien en wegrennen.
Maar dat doe ik niet.
Want alles aan hem voelt als een uitdaging en zo gemakkelijk laat ik hem niet winnen.
‘Ik heb geen lift nodig,’ antwoord ik na een tijdje. Ik draai me om en loop met een flinke pas verder. Een koude rilling loopt over mijn rug als ik merk dat hij achter me aan komt. Zijn ijskoude adem blaast tegen de achterkant van mijn nek. ‘Ever, alsjeblieft, wacht nou eventjes, ja? Ik wilde je niet kwetsen.’
Ik loop verder in hetzelfde tempo. Het liefst wil ik zo veel mogelijk afstand tussen ons krijgen.
‘Toe nou, love,’ lacht hij. ‘Ik wil alleen maar helpen. Je vrienden zijn allemaal al vertrokken, Damen is ’m gesmeerd, de schoonmakers zijn zelfs al naar huis, en zo ben ik de enige hoop die je nog hebt op een lift naar huis.’
‘Ik heb genoeg andere mogelijkheden,’ mompel ik. Ging hij nou maar weg, dan kon ik een auto en een paar schoenen laten verschijnen en naar huis gaan.
‘Ik zie er zo gauw geen.’
Ik schud mijn hoofd en loop gewoon door. Het gesprek is wat mij betreft afgelopen.
‘Je wilt dus zeggen dat je liever op blote voeten naar huis loopt dan met mij meerijdt?’
Aan het einde van de straat aangekomen druk ik keer op keer op de knop van het stoplicht terwijl ik mijn best doe het licht te beïnvloeden zodat ik kan oversteken en van hem af ben.
‘Ik heb geen idee hoe het komt dat we niet met elkaar kunnen praten. Het is duidelijk dat je me haat, alleen zou ik niet weten waarom.’ Zijn stem is overdreven vriendelijk en uitnodigend, alsof hij echt graag met een schone lei wil beginnen, het verleden wil laten rusten en vrienden wil worden.