Net als ik me ermee wil bemoeien, omdat ik bang ben dat Damen zo aardig is dat hij Roman inderdaad laat proeven, gaat het gordijn op het toneel open en de muziek begint. Roman geeft het op en leunt achterover in zijn stoel, maar hij wendt niet één keer zijn blik van mij af.
Miles is fantastisch. Zo fantastisch zelfs dat ik af en toe merk dat ik luister naar zijn tekst en naar de liedjes die hij zingt, terwijl ik me de rest van de tijd vooral opwind over het feit dat ik vanavond mijn maagdelijkheid zal verliezen. En dat voor het eerst in vierhonderd jaar.
Ik bedoel, het is toch bijzonder als je bedenkt dat het tijdens al die incarnaties, elke keer dat we elkaar opnieuw ontmoetten en weer verliefd werden, nooit gelukt is om die laatste stap te zetten.
Vanavond verandert dat.
Alles zal anders zijn.
Vanavond begraven we het verleden en omarmen we de toekomst van onze eeuwige liefde.
Als het doek eindelijk valt, staan we allemaal op en lopen naar de kleedkamer. Bij de deur aangekomen, draai ik me om naar Damen. ‘Shit. We zijn vergeten langs een winkel te rijden om bloemen te kopen voor Miles.’
Maar Damen glimlacht en schudt zijn hoofd. ‘Hoe bedoel je? Ik heb hier zoveel bloemen als je maar wilt.’
Ik tuur naar hem en vraag me af wat hij daarmee bedoelt. Want als mijn ogen me niet bedriegen, staat hij met even lege handen als ik. ‘Waar heb je het over?’ fluister ik. De warme, elektrische lading stroomt door me heen als hij zijn hand op mijn arm legt.
‘Ever,’ zegt hij met een geamuseerde uitdrukking op zijn gezicht. ‘De bloemen bestaan al op kwantumniveau. Als je ze tastbaar wilt maken, dan moet je ze hier laten verschijnen, zoals ik je geleerd heb.’
Ik kijk om me heen om er zeker van te zijn dat niemand iets opvangt van dit vreemde gesprek. Tegelijkertijd schaam ik me te moeten toegeven dat ik niet weet hoe het moet. ‘Ik kan het niet,’ zeg ik, vurig hopend dat hij de bloemen laat verschijnen en we daarmee klaar zijn. Dit is niet de juiste plek voor een praktijkles.
Damen trapt er niet in. ‘Natuurlijk kun je het wel. Heb je dan helemaal niets van me geleerd?’
Ik pers mijn lippen zenuwachtig op elkaar en staar naar de grond. Het is waar, hij heeft genoeg zijn best gedaan om me iets te leren. Maar ik ben een vreselijke leerling en ik heb er zo weinig mee gedaan dat het beter is voor ons allebei als ik het tevoorschijn toveren van bloemen voorlopig maar aan hem overlaat.
‘Doe jij het nou maar.’ Ik huiver als ik de teleurstelling van zijn gezicht kan aflezen. ‘Jij kunt het veel sneller dan ik. Als ik het nu probeer, dan wordt het een spektakel, mensen zullen het merken en dan moeten we het uitleggen…’
Hij schudt zijn hoofd en laat zich niet ompraten. ‘Hoe denk je het ooit te leren als je mij elke keer alles laat doen?’
Ik zucht. Hij heeft gelijk, maar ik wil nu geen tijd verspillen met een poging een boeket rozen te laten verschijnen. Misschien lukt het, misschien ook niet. Ik wil gewoon de bloemen geven, Miles vertellen dat hij het geweldig gedaan heeft en wegwezen naar het Montage voor de rest van onze plannen. Een paar tellen geleden leek het alsof hij er net zo over dacht. Nu klinkt hij echter zo serieus als een schoolmeester, en ik moet eerlijk zijn, dat bederft mijn stemming een beetje.
Ik haal diep adem en glimlach liefjes. Mijn vingers kruipen langs zijn revers omhoog als ik zeg: ‘Je hebt helemaal gelijk. En ik zal er beter in worden, dat beloof ik. Ik hoopte alleen dat jij het dit keer nog kon doen, aangezien het jou zoveel sneller lukt dan mij…’ Ik streel het gevoelige plekje in zijn nek, vlak onder zijn oor, wetend dat hij elk moment zal toegeven. ‘Ik bedoel, hoe eerder we die bloemen kunnen afgeven, hoe eerder we hier weg kunnen en dan…’
Ik hoef de zin niet eens af te maken. Hij sluit zijn ogen en houdt zijn hand voor zich omhoog alsof hij een groot boeket lentebloesems vasthoudt. Ik kijk vlug om ons heen in de hoop dat niemand ziet dat er een bos bloemen verschijnt.
Dan kijk ik weer naar Damen en raak volledig in paniek. Niet alleen is zijn hand nog steeds leeg, er lopen nu ook zweetdruppels over zijn wang. Dat is al de tweede keer in twee dagen tijd.
Op zich is dat voor een jongen niet zo heel vreemd, maar voor hem wel.
Damen is nooit ziek en heeft nooit een dag waarop alles tegenzit. Hij zweet ook nooit. Het maakt niet uit hoe heet het buiten is of waar hij mee bezig is; hij is altijd koel, kalm en in staat alles te doen wat hij moet doen.
Tot gisteren, toen het hem niet lukte de toegangspoort op te roepen.
En vandaag, nu het hem niet lukt een simpel boeket voor Miles te laten verschijnen.
Als ik zijn arm aanraak en vraag of alles in orde is, voel ik slechts een heel klein beetje van de gebruikelijke warmte en tintelingen.
‘Natuurlijk is alles in orde.’ Hij knijpt zijn ogen half dicht en houdt zijn oogleden net ver genoeg open zodat hij me kan aankijken. Dan knijpt hij ze weer dicht. Het was een korte blik, maar wat ik in zijn ogen zie, bezorgt me koude rillingen.