‘Ja, maar, Damen…’ begin ik. Ik wil uitleggen dat het niet alleen maar nieuwsgierigheid is. Het gaat me om de intimiteit, de band tussen ons. Ik wil dat hij me die geheimen van vroeger toevertrouwt. Maar als ik hem aankijk, weet ik dat ik niet moet aandringen. Misschien is het beter als ik eerst mijn vertrouwen laat blijken.
‘Ik zat zo te denken…’ Mijn vingers plukken aan de zoom van mijn shirt.
Hij kijkt me aan met zijn hand op de versnellingspook, klaar om de auto in zijn achteruit te zetten.
‘Waarom boek je die kamer in dat hotel niet vast?’ Ik knik, pers mijn lippen op elkaar en kijk hem recht in zijn ogen. ‘Je weet wel, het Montage of het Ritz?’ ga ik verder. Ik houd mijn adem in terwijl hij mijn gezicht in zich opneemt.
‘Weet je dat zeker?’
Ik knik. Ik weet het zeker. We wachten al honderden jaren op dit moment. Waarom zouden we het nog langer uitstellen? ‘Meer dan zeker.’ Ik kijk hem nog een keer veelbetekenend aan.
Hij glimlacht en voor het eerst die dag kijkt hij echt blij. Ik voel me zo opgelucht dat hij er nu weer normaal uitziet na al die vreemde gebeurtenissen – zijn afstandelijkheid op school, het feit dat hij de toegang tot Zomerland niet in zijn eentje kon laten verschijnen, de paar keer dat hij zich niet lekker voelde. Het is allemaal niets voor de Damen die ik ken. Hij is altijd sterk, sexy, aantrekkelijk en onoverwinnelijk. Hij is immuun voor zwakke momenten en slechte dagen. Het doet me wel wat, hem zo kwetsbaar te zien. Meer dan ik eigenlijk wil toegeven.
‘Ik regel het,’ zegt hij. Voor hij het gaspedaal intrapt, vult hij mijn armen met een paar dozijn rode tulpen.
Acht
De volgende ochtend zie ik Damen weer op het parkeerterrein van school en ik voel me meteen stukken minder bezorgd. Zodra hij mijn portier opent en me de auto uit helpt, valt me op hoe gezond hij eruitziet en hoe ongelooflijk knap hij is. Als ik in zijn ogen kijk, weet ik zeker dat alle rare dingen van gisteren weer voorbij zijn. We zijn verliefder dan ooit.
Nee, echt. Tijdens Engels kan hij zijn handen nauwelijks van me afhouden. Telkens leunt hij weer naar me toe om iets in mijn oor te fluisteren, tot grote ergernis van meneer Robins en de zelfs nog grotere walging van Stacia en Honor. Als we buiten zitten tijdens de lunch is het niet minder erg; hij streelt over mijn wang en staart in mijn ogen. Hij neemt af en toe pauze om een slokje van zijn drankje te nemen, maar dan gaat hij vrolijk verder met staren en lieve woordjes fluisteren.
Normaal gesproken doet hij dat omdat hij van me houdt en om alle herrie en energie om mij heen – alle willekeurige geluiden, beelden en kleuren die ik constant zie en hoor – te dempen. Ik had een paar maanden geleden wel een manier gevonden om mijn gedachten af te schermen, zodat ik niets meer zag en hoorde en ik even onwetend was als voor ik stierf en terugkwam met helderziendheid. Maar die bescherming is verdwenen en ik heb nog niets gevonden waardoor ik alleen die energiestromen kan toelaten die ik wil en de rest kan blokkeren. Damen heeft dit probleem nooit gehad en daarom weet hij er ook geen oplossing voor.
Nu hij weer bij me is, hoef ik me ook niet af te schermen, want zijn stemgeluid zorgt ervoor dat ik niets anders meer hoor. Zijn aanraking van mijn huid bezorgt me tintelingen in mijn hele lijf. En als ik diep in zijn ogen kijk, nou ja, laten we zeggen dat ik dan meteen overspoeld word door een warme, geweldige, bijna magnetische aantrekkingskracht. Eventjes bestaat de wereld alleen uit hem en mij en verder niets. Damen is de perfecte bescherming tegen al die geluiden en visioenen, mijn perfecte wederhelft. Als we niet bij elkaar zijn, stuurt hij me telepathisch allerlei gedachten en beelden om hetzelfde effect te bereiken.
Maar vandaag zijn al die lieve woordjes niet alleen maar bedoeld om de rest van de wereld buiten te houden. Vandaag gaan ze over onze plannen. Over de kamer die hij gereserveerd heeft in het Montage-hotel. Over hoe hij al zo lang uitkijkt naar deze speciale avond.
‘Heb je enig idee hoe het is om ergens vierhonderd jaar lang op te moeten wachten?’ fluistert hij terwijl zijn lippen kleine kusjes op mijn oor geven.
‘En dat terwijl je er al zeshonderd op hebt zitten.’ Ik ga een stukje naar achteren zitten en kijk hem aan.
‘Helaas moest ik een paar eeuwen wachten voor ik je tegenkwam,’ zegt hij terwijl zijn mond omhoogbeweegt langs mijn nek terug naar mijn oor. ‘Dat waren twee zeer eenzame eeuwen, kan ik je vertellen.’
Ik slik. Ik weet dat eenzaam in dit geval niet betekent dat hij al die tijd ook alleen was. Helemaal niet zelfs. Maar ik laat het gaan en zeg helemaal niets. Ik ben vastberaden om me hieroverheen te zetten, mijn onzekerheden te overwinnen en alleen maar vooruit te kijken. Net zoals ik me heb voorgenomen.
Ik weiger na te denken over wat hij die eerste tweehonderd jaar heeft uitgespookt voor hij mij kende.