Roman kijkt me aan. Zijn ogen beginnen bij mijn iets te lange pony en glijden langzaam omlaag tot aan mijn goudkleurige Haviana-teenslippers. De nonchalante manier waarop hij rustig mijn hele lichaam in zich opneemt, bezorgt me kriebels in mijn buik – maar niet op de goede manier.
‘Okidoki. Dus het moet er echt uitzien, alsof het een foto is,’ zegt hij zonder zijn ogen af te wenden.
Ik kijk hem aan en merk dat hij mijn blik een paar tellen te lang vasthoudt. Maar ik wil niet bewegen en niet de eerste zijn die wegkijkt. Dit spelletje wil ik winnen, dus ik blijf net zo lang staren als nodig. Het lijkt op het eerste gezicht allemaal goedaardig, maar er zit iets duisters achter. Het is net een uitdaging.
Ach, en misschien ook niet.
Want zodra ik die gedachte in mijn hoofd heb, zegt hij: ‘Amerikaanse scholen zijn echt bloody fantastisch! Thuis, in ons oude, grauwe Londen…’ hij geeft me een knipoog, ‘was het altijd maar theorie en nauwelijks praktijk.’
Meteen schaam ik me voor mijn te vlug getrokken conclusies. Blijkbaar komt hij dus uit Londen en is zijn accent echt. Bovendien heeft Damen veel betere mentale gaven dan ik en hij geeft geen enkel signaal dat er iets niet in de haak zou zijn.
Sterker nog, volgens mij mag hij de nieuwe jongen wel. Dat maakt de situatie nog erger voor mij, want dat bewijst min of meer dat Haven gelijk heeft.
Ik ben echt stikjaloers.
Bezitterig.
Paranoïde.
En blijkbaar heb ik een hekel aan nieuwe mensen.
Ik haal diep adem en probeer het opnieuw. Ik slik de brok in mijn keel weg en negeer de knoop in mijn maag. Ik wil graag vriendelijk overkomen, ook al moet ik daarvoor eerst een paar dagen doen alsof. ‘Je kunt schilderen wat je wilt,’ zeg ik op een vrolijke, vriendelijke toon. Het is dezelfde toon die ik vroeger – in mijn oude leventje – altijd gebruikte. Voor mijn familie stierf bij een auto-ongeluk en Damen mij redde door me onsterfelijk te maken. ‘Als je er maar voor zorgt dat het er echt uitziet, alsof het een foto is. Trouwens, het is eigenlijk de bedoeling dat we een foto gebruiken om te laten zien waar we de inspiratie vandaan halen. Dat maakt het makkelijker met cijfers geven. Aan de hand van die foto kan de leraar zien of het gelukt is wat we wilden laten zien.’
Met een blik opzij kijk ik naar Damen en ik vraag me af of hij me gehoord heeft. Het is vreselijk irritant dat hij zijn schilderij blijkbaar belangrijker vindt dan communiceren met mij.
‘Wat maakt hij dan?’ vraagt Roman met een hoofdknik naar Damens doek. Daar is een perfecte voorstelling te zien van de bloeiende velden van Zomerland. Elk grassprietje, elke druppel water, elk bloemblaadje is zo vol van licht en structuur dat het lijkt alsof je ze kunt aanraken. Het is net alsof je rechtstreeks in die dimensie kijkt. ‘Het ziet eruit als het paradijs,’ zegt hij knikkend.
‘Dat is het ook,’ fluister ik. Ik ben zo ondersteboven van het beeld dat ik veel te vlug antwoord geef, zonder na te denken over wat ik zeg. Zomerland is niet alleen een heilige plek, het is ook onze geheime plek. Een van de vele geheimen die ik beloofd heb nooit te verklappen.
Roman kijkt me aan met één wenkbrauw opgetrokken. ‘Bestaat die plek echt, dan?’
Voor ik iets kan zeggen, schudt Damen zijn hoofd. ‘Dat zou ze wel willen. Maar ik heb hem zelf verzonnen; die plek bestaat alleen in mijn fantasie.’ Hij draait zijn hoofd naar mij, zendt me een betekenisvolle blik en stuurt daar een berichtje achteraan: pas op!
‘Hoe wil je daar dan een tien voor halen? Als je geen foto hebt om te bewijzen dat de plek echt bestaat?’ merkt Roman op. Maar Damen haalt zijn schouders op en gaat verder met schilderen.
Roman kijkt ons nog steeds om beurten aan met vragende, half toegeknepen ogen. Ik weet dat ik het gesprek niet zo kan laten eindigen. ‘Damen heeft het niet zo op het volgen van de regeltjes. Hij maakt liever zijn eigen spelregels.’ Meteen denk ik aan al die keren dat hij me overhaalde om te spijbelen, mee te gaan naar de paardenraces en nog veel meer.
Ik zie Roman knikken en naar zijn eigen doek kijken. Damen stuurt me in gedachten een boeket rode tulpen, waardoor ik weet dat het werkte. Ons geheim is veilig en alles is in orde. Ik doop mijn penseel in een bakje verf en ga aan het werk. Ik kan niet wachten tot de bel gaat en we samen naar mijn huis gaan, waar de echte les verdergaat.
Na de les pakken we onze spullen in en we lopen naar het parkeerterrein. Al wil ik nog zo aardig doen tegen de nieuwe jongen, er verschijnt een grijns op mijn gezicht als ik zie dat zijn auto helemaal aan de andere kant staat.
‘Tot morgen,’ roep ik, blij dat er meer afstand tussen ons zit. Iedereen is helemaal weg van hem, maar ik heb daar gewoon geen last van. Hoe hard ik ook mijn best doe.
Ik doe mijn portier open, gooi mijn tas neer en kruip achter het stuur terwijl ik tegen Damen praat. ‘Miles heeft repetities en ik rijd meteen naar huis. Kom je achter me aan?’