Iets in haar houding doet alarmbellen in Senta’s hoofd rinkelen. Misschien is het de starre uitdrukking op het gezicht van de vrouw, of anders het verband om haar hand waar een rode vlek doorheen schemert. Een alarmsein begint te knipperen. Nu geen stap meer verzetten.
Ze zet die stap toch. Een heel kleintje, niet naar de keukendeur maar naar het raam van de woonkamer. Het gordijn ontneemt haar het zicht op de kamer, maar het huis is rondom voorzien van grote raampartijen die bij mooi weer veel licht zullen binnenlaten. Achter de bank waar de vrouw zit, bevindt zich eveneens een groot raam, dat de rest van de kamer weerspiegelt.
In het midden staat een man. Hij heeft een waakzame uitdrukking op zijn gezicht en staat erbij als een roofdier dat ieder moment zijn prooi kan bespringen. In zijn rechterhand ziet ze een groot mes.
In een reflex doet Senta een stap naar achteren. De man weet niet dat zij hier staat, waarschijnlijk gaat hij ervan uit dat ze nog voor de deur staat te wachten. Alleen de vrouw heeft haar gezien, maar die maakt niet de fout om haar blik nogmaals naar buiten te laten dwalen.
Heel voorzichtig, voetje voor voetje, trekt Senta zich terug, dolblij dat ze niet op de keukendeur heeft geklopt of, erger nog, naar binnen is gegaan.
Met angstig kloppend hart rent ze om de garage heen, terug naar de voorkant van het huis. Als ze het kiezelpaadje afrent, houdt ze in en dwingt zichzelf gewoon te lopen, als iemand die het aanbellen heeft opgegeven en weggaat.
Tot aan het weggetje dat naar de dijk voert verwacht ze ieder moment dat de man achter haar aan komt. Ze onderdrukt de neiging om over haar schouder te kijken en houdt er stevig de pas in tot ze bij haar auto is. Dan pas kijkt ze om. Het huis ligt er rustig bij, opgeslokt door de mist. Het wasgoed beweegt traag in een vlaagje wind.
Zo snel mogelijk stapt Senta in haar auto. Ze doet haar gordel om en start de motor. Even aarzelt ze, haar mobieltje al in de hand om te bellen, maar ze ziet er toch van af. Wegwezen, ze heeft geen seconde te verliezen.
Nerveus geeft ze gas, draait per ongeluk het stuur naar rechts en rijdt bijna de helling van de dijk af. Met een gefrustreerde verwensing corrigeert ze die manoeuvre.
Zo gespannen als een snaar rijdt ze over de dijk. Het liefst zou ze het gaspedaal flink intrappen, maar dat is onverantwoord. Ze rijdt nu al harder dan verstandig is, en de flauwe bochten doemen iedere keer totaal onverwacht voor haar op. Maar opeens lijkt de mist weg te trekken. Ze kan een heel stuk weg voor haar zien liggen, en zelfs de lijnen op het wegdek.
Senta geeft meteen gas. Er is geen tijd te verliezen. Ze heeft geen idee wat daar binnen aan de hand was, misschien is die man de gewelddadige echtgenoot van de vrouw, maar het kan net zo goed een insluiper zijn. Hoe dan ook, die vrouw en het kind hebben hulp nodig.
Ze grist haar mobiele telefoon van de stoel naast haar en toetst het alarmnummer in. Terwijl de telefoon overgaat, blijft ze stevig doorrijden. Normaal gesproken zou ze haar snelheid aangepast hebben, maar haar voet op het gaspedaal lijkt een eigen leven te leiden. Ach, ze kan het zich veroorloven, er is geen kip op de weg en het zicht wordt al wat beter.
Op dat moment ziet ze in een bocht de berm op haar afkomen. Haastig corrigeert ze het stuur, waarbij ze een flinke schuiver naar links maakt. Het mobieltje valt en belandt tussen haar voeten. Senta gooit het stuur naar rechts en wil afremmen, maar de telefoon is onder haar rempedaal beland. Wanhopig probeert ze hem met haar andere voet eronder vandaan te schoppen, terwijl ze met een groeiend paniekgevoel pogingen doet haar stuur recht te houden.
Te hard, ze gaat veel te hard! Er doemt een nieuwe bocht op. De remmen krijsen maar ze voelt dat ze het niet gaat halen. De stank van verbrand rubber dringt tot haar door, ze hoort zichzelf schreeuwen en riet slaat tegen de motorkap. Dan schiet ze de dijk af, een grauwe wereld in waar lucht en water niet van elkaar te onderscheiden zijn.
6
Het eerste wat ze beseft is dat ze geen water ziet, alhoewel het er toch moet zijn. Slechts een paar seconden later klinkt een enorme plons. De klap doet haar hoofd op het stuur belanden. Het wordt zwart voor haar ogen maar door het klotsende water om haar enkels komt ze snel bij. Versuft opent Senta haar ogen en brengt haar hand naar haar voorhoofd. Lichtflitsen van pijn schieten langs haar netvlies en boren zich in haar hoofd.
De kou trekt langzaam via haar benen op. Aan de onderkant van het portier ziet ze het water naar binnen stromen.
Op slag is de versuffing verdwenen. De komende minuten trekken versneld aan haar voorbij, minuten waarin ze onder water vecht met een portier dat niet opengaat, naar adem snakt en verdrinkt.
In wilde paniek kijkt ze om zich heen.
Buiten haar auto kabbelt grijs water. Verlamd van angst omknelt Senta het stuur. Haar lichaam en geest vallen compleet stil. Roerloos zit ze op haar stoel, alsof dat de angstaanjagende situatie waarin ze zich bevindt op afstand kan houden.