Kreta, Menno, Anouk en Lisa.
Verwonderd kijkt Senta naar de foto die bij de tekst hoort. Ze herkent de vrouw van de foto’s op het dressoir. Ze ziet ook een peuter en een knappe man met halflang donker haar, maar dat is niet de Menno die in dit huis rondloopt. Dat is vreemd. En die man doet ook al zo raar. Er klopt iets niet. Ze weet niet wat en waarom, maar er is iets niet in orde in dit huis. Op dat moment herinnert ze zich waarom deze man haar zo bekend voorkomt. Ze heeft hem eerder gezien, in het opsporingsbericht op het journaal.
Goeie god! Ze moet hier snel weg!
Haastig staat ze op, trekt haar slipje omhoog en haar rok over haar knieën. Ze wil net de deur van het slot doen als ze Menno, of hoe hij ook mag heten, de hal hoort binnenkomen. Alsof de deurklink onder stroom staat, zo snel trekt Senta haar hand terug. Haar hart bonst in haar keel. Ze gooit een zeepje in de toiletpot, een paar seconden later gevolgd door een tweede. Die plonsgeluiden, begeleid door het geluid van de wc-rol die afgewikkeld wordt, doen Menno terugkeren naar de woonkamer.
Haastig draait Senta het slot om en opent de deur. Door een kier van de openstaande kamerdeur ziet ze Menno voor het raam staan, zijn handen in zijn broekzakken. Ze schiet naar de voordeur en duwt de klink naar beneden. Hij geeft niet mee, de deur zit op slot.
41
De paniekaanval jaagt wild door haar heen, klemt zich als een strakke band om haar borst en legt een laagje zweet op haar voorhoofd. Haar ademhaling gaat met horten en stoten en ze moet zichzelf krachtig tot de orde roepen om te voorkomen dat ze gaat hyperventileren.
Rustig, rustig, spreekt ze zichzelf in gedachten toe. Niet laten merken dat je hem doorhebt. Als je het handig aanpakt, wandel je zo weer naar buiten.
Tegelijk vraagt ze zich af hoe ze weer naar binnen kan gaan. Hij ziet toch in één oogopslag in wat voor toestand ze zich bevindt. Maar ze kan hier evenmin blijven.
Terwijl Senta zichzelf bij elkaar raapt, zwaait tot haar schrik de deur opeens open en staat Mick Kreuger voor haar.
Het schiet door haar heen hoe merkwaardig het is dat ze die naam moeiteloos uit haar geheugen opdiept, terwijl ze niet eens zoveel aandacht aan het opsporingsbericht heeft geschonken. Had ze dat maar wel gedaan, dan wist ze nu met wie ze te maken had.
Ze veegt haar handen af aan haar rok en kijkt naar Kreugers vragende gezicht.
‘Alles in orde?’ informeert hij.
Senta lacht flauwtjes. ‘Suikertekort. Ik had iets moeten eten voor ik van huis ging. Ik heb mijn lunch overgeslagen en op een gegeven moment gaat dat mis.’
Hij laat niet merken of hij haar gelooft, maar neemt haar aandachtig op.
‘Ik moet trouwens weer eens gaan. Ik houd je al veel te lang op.’ Haar stem klinkt onvast en om haar angst te verbergen keert ze zich naar de voordeur en draait aan de klink. ‘O, die zit op slot,’ zegt ze schijnheilig. ‘Nou ja, dan ga ik dezelfde weg terug. Ik vind het wel.’
Kreuger leunt tegen de deurpost en glimlacht. Een vreemde houding als je iemand uitlaat. Een stem in Senta’s hoofd schreeuwt dat ze moet maken dat ze wegkomt, dat ze geen seconde langer moet talmen. Met een snelle beweging stapt ze langs Kreuger heen, waarbij haar lichaam even het zijne raakt. Dan staat ze in de woonkamer en moet ze zich beheersen om niet te gaan rennen.
Gewoon doen, prent ze zichzelf in. Normaal afscheid nemen, anders krijgt hij argwaan.
Haar hakken klikken op de plavuizen vloer, op weg naar de keuken, maar halverwege draait ze zich om en zegt over haar schouder: ‘Bedankt voor je tijd. Het zou prettig zijn als je vrouw me nog even belt.’
Tegelijk beseft ze dat ze hem geen telefoonnummer heeft gegeven, maar ze doet alsof ze daar niet aan denkt. Kreuger zegt er ook niets over. Hij staat nog steeds in dezelfde houding tegen de deurpost geleund en kijkt haar broedend aan.
De alarmschellen in haar hoofd gaan rinkelend af, een sirene loeit. Ze schiet de keuken in en stort zich op de achterdeur.
Hij zit op slot. Dan slaat de paniek pas goed toe en ze begint te gillen, te rukken en te trekken. De stoel bij de keukentafel zwaait ze tegen het glas, maar de deur houdt het.
Nu is het te laat, ze voelt en ziet het, want Kreuger is bij haar en hij heeft iets in zijn handen dat haar wild maakt van paniek.
In een wanhopige poging zich te verdedigen laat ze de stoel op Kreuger neerkomen, maar die weert de aanval met één arm af. Sterker nog, hij rukt de stoel uit haar handen en smijt hem opzij.
De elektriciteitskabel ligt losjes in zijn hand. Senta’s hersenen weigeren dienst, zijn compleet lamgelegd, maar haar instinct tot zelfbehoud laat zich minder gemakkelijk uitschakelen.
Haar spieren spannen zich in haar nek en schouders, als die van een kat in het nauw die een noodsprong gaat maken. Een oerdrift komt in haar los en laat haar angst overgaan in woede.