Intuïtief doet ze een stap naar achteren, maar opeens lost de spanning op door zijn glimlach.
Aarzelend glimlacht Senta terug. De man verdwijnt, duikt dan op in de keuken en haalt de deur van het slot.
‘Goedemiddag,’ zegt hij met een vriendelijk afwachtend gezicht.
‘Goedemiddag, het spijt me dat ik u stoor en dat ik zo brutaal ben geweest om achterom te komen, maar ik wil u iets vragen. Het is belangrijk.’
Vragend kijkt de man haar aan, alsof ze in een paar zinnen uit de doeken zou kunnen doen wat er zo belangrijk is. Maar ze heeft weinig keus als hij niet van plan is om haar binnen te laten.
‘Een paar dagen geleden was ik hier ook,’ begint ze. ‘Op maandagmiddag was dat. Het was toen erg mistig.’
‘Ja,’ zegt de man langzaam.
‘Ik was verdwaald,’ gaat Senta verder, ‘en ik denk dat ik hier de weg heb gevraagd. Herinnert u zich dat?’
Een frons verbindt zijn wenkbrauwen. ‘Maandagmiddag?’
‘Misschien was er niemand thuis toen ik aanbelde, dat zou kunnen. Ik kan me er zelf niets van herinneren, ziet u. Vlak daarna kreeg ik een ernstig ongeluk. Ik ben een eind verderop het water in gereden.’ Ze knikt vaag naar de dijk en de man bekijkt haar met wat meer interesse.
‘Dat heb ik in de krant gelezen,’ zegt hij. ‘Was u dat?’
‘Ja, ik ben mijn herinneringen aan het uur vóór het ongeluk kwijtgeraakt, maar ik zie wel steeds dit huis voor me. Vandaar dat ik dacht…’
‘Kom even binnen,’ onderbreekt de man haar. Hij houdt de deur uitnodigend open en Senta loopt dankbaar naar binnen. Er hangt een merkwaardige, doordringende lucht in de keuken.
‘Heel fijn dat u even tijd voor me heeft. Het is voor mij belangrijk om dat ontbrekende uur een beetje in te vullen, ziet u. Er is zoveel dat ik niet begrijp…’
Hij glimlacht begrijpend en geeft haar een hand. ‘Ik ben Menno.’
Senta drukt zijn hand. ‘Senta.’
Menno gaat haar voor naar de woonkamer en gebaart naar de bank. ‘Ga zitten, Senta.’
Het klinkt meer als een bevel dan als een vriendelijk verzoek, maar daar stoort Senta zich niet aan. Zulke kortaangebonden types heb je nou eenmaal, en ze is allang blij dat ze de kans krijgt wat meer aan de weet te komen.
Ze gaat zitten. De zonneschermen zijn neergelaten tegen de laagstaande zon, en de kamer baadt in een zacht, oranje licht.
‘U herinnert zich mij dus niet,’ zegt ze.
‘Nee, ik was er maandag niet. Als u iemand gesproken heeft zal het mijn vrouw geweest zijn,’ zegt hij, terwijl hij eveneens gaat zitten.
‘Ach ja, dat kan natuurlijk ook nog.’
‘Ik wil het haar wel vragen als ze thuiskomt. Of ik bel haar even. Ik begrijp dat het belangrijk voor u is.’ Hij leunt iets voorover en legt zijn armen op zijn knieën. ‘Maar u heeft dus geen enkele herinnering aan die dag.’
‘Wel aan die dag, maar niet aan het uur dat voorafging aan het ongeluk. Ik begrijp niet wat ik in deze omgeving deed en waarom ik zo idioot hard over die dijk reed. Het enige wat ik me herinner is dit huis. Vanmiddag besloot ik om terug te gaan naar de plek waar het ongeluk is gebeurd en het huis te zoeken. Vandaar.’
Menno knikt langzaam. ‘Ik begrijp het. Weet u wat, ik ga mijn vrouw even bellen. Heeft u een moment?’
Tot Senta’s verwondering gaat hij naar de keuken en sluit hij de deur achter zich. Er gaat nog een deur open en dicht, en vervolgens klinkt er verder weg gestommel. In de garage?
Senta trekt een paar keer haar neus op. Ook hier hangt die vreemde lucht.
Ze komt overeind en drentelt wat door de kamer. Een mooi groot huis is dit, zeg. Leuk ingericht ook, precies haar smaak. Aandachtig bekijkt ze de foto’s op het dressoir. Veel kiekjes van een klein, donkerharig meisje, meestal in gezelschap van een knappe blonde vrouw en een man met halflang donker haar.
In de keuken gaat een deur open en dicht en Senta neemt snel weer plaats op de bank. Menno komt binnen en lacht verontschuldigend naar haar. ‘Ik was aan het klussen in de garage, en daar had ik mijn mobieltje laten liggen. Ik heb gebeld, maar mijn vrouw neemt niet op.’
‘O,’ zegt Senta teleurgesteld.
‘Ik zal vragen of ze je belt, oké?’
Hij zegt opeens ‘je’, alsof hij de beleefde manier waarop ze met elkaar omgingen niet langer vol kan houden. Iets in zijn houding, het strakke trekje om zijn mond en de gespannen manier waarop hij staat, vertelt Senta dat hij om de een of andere reden erg zijn best moet doen om vriendelijk over te komen.
Misschien kan ze beter opstappen. Nog even naar het toilet, ze heeft een lange terugreis te gaan. Met een verontschuldigend lachje vraagt ze of dat goed is en Menno knikt kort.
Terwijl ze op het toilet zit kijkt Senta om zich heen. Zelfs deze ruimte is gezellig gemaakt. Op de rand boven het spoelgedeelte staan geurkaarsjes en zeepjes en er hangt een zelfgemaakte verjaardagskalender aan de muur, voorzien van foto’s. Senta kan de verleiding niet weerstaan de pagina’s om te slaan. Op ieder kalenderblad staat een handgeschreven tekst waar de foto is gemaakt en wie erop staan.