‘En toen?’ vraagt Senta ten slotte.
Rob Wenteling vertelt. Over hoe beangstigend donker het onder water was. Hij concentreerde zich op de auto, die hij alleen maar kon vinden omdat de lampen nog brandden. Maar terwijl hij ernaartoe dook, doofden ze opeens. Rob vloekte inwendig en begon onmiddellijk te twijfelen aan de locatie. De auto zonk snel. Hij kon niets zien van wat zich achter de raampjes afspeelde, maar hij kon zich er een voorstelling van maken.
Met krachtige slagen daalde hij af naar de bodem, waar de auto met een bons arriveerde.
Het viel hem tegen hoe donker het beneden was, te donker om te zien wat hij precies deed. Hij zwom om de auto heen en liet zijn hand over de zijkant glijden, op zoek naar de greep van het portier. Maar alles wat hij voelde was glas. Zijn hand gleed verder, zocht en tastte af en toen begon zijn hoofd te bonzen. Desondanks zocht hij verder en opeens sloten zijn vingers zich om de rand van het portier. Het stond een stukje open. Hij bewoog zich langs het portier voort en tastte de ruimte eromheen af, tot zijn hand langs iets zwaars streek dat half uit de auto hing. Een lichaam.
Tot zijn opluchting gaf het mee toen hij eraan trok. Als het nog in de gordel had gezeten, had hij een probleem gehad.
Het was niet zo moeilijk om haar uit de wagen te halen – onder water speelde het gewicht van haar lichaam geen rol – maar hij begon het steeds benauwder te krijgen. Met één arm om haar middel werkte hij zich naar het wateroppervlak.
De weg naar boven leek eindeloos te duren. De zuurstof in zijn longen raakte op en happend naar adem kwam hij boven. Met één arm werkte hij zich met zware, moeizame slagen naar de oever. Zijn vrije hand had het stugge riet beetgepakt en hij had zich opgetrokken. Het kostte hem al zijn krachten om Senta’s zware, slappe lichaam achter zich aan te trekken. Hijgend worstelde hij zich naar boven, trekkend en slepend, en toen ze eindelijk terug op de oever waren, liet hij zich naast haar lichaam op de grond vallen. Zijn ademhaling ging piepend en stotend. Maar iedere seconde telde. Al die tijd onder water had ze meegewerkt, maar vlak voor ze bovenkwamen was haar lichaam verslapt. Ondanks zijn uitputting begon hij direct met mond-op-mondbeademing.
‘Dus ik ben maar korte tijd bewusteloos geweest,’ zegt Senta.
‘Onder water wel, maar eenmaal boven lukte het me niet om je bij te brengen. Ik bleef je maar beademen, ik was bang dat ik je uiteindelijk zou moeten reanimeren. Gelukkig begon je op een gegeven moment te ademen, maar je bleef bewusteloos. Ik ben bij je gebleven en heb je ademhaling in de gaten gehouden tot de ambulance kwam,’ vertelt Rob.
Geëmotioneerd slaat Senta haar beide armen om zich heen. Rob legt troostend een hand op haar schouder.
37
Als Senta de dijk op rijdt, heeft ze er even moeite mee dat ze elkaar waarschijnlijk nooit meer zullen zien. Alles wat gezegd moest worden is gezegd, maar toch.
Ze slaat linksaf, de richting waar ze vandaan kwam toen het ongeluk gebeurde. In een rustig tempo volgt ze de bochten van de dijk. Waarom reed ze in hemelsnaam zo hard, die bewuste middag? Ze heeft een hekel aan mist en is dan altijd extra voorzichtig. Waarom die dag niet?
Het enige waar ze op af kan gaan is een bepaald gevoel, dat nauw verband houdt met het huis dat ze steeds voor zich ziet.
Haar mobieltje gaat. Als ze het uit haar jaszak vist, ziet ze op de display dat het Alexander is. In eerste instantie wil ze opnemen, maar opeens ziet ze zichzelf met hoge snelheid over de dijk rijden terwijl ze met haar mobieltje rommelt. Rustig zet ze haar auto aan de kant en neemt dan pas op.
‘Ik zit in de auto,’ zegt ze zonder enige inleiding. ‘In de auto. Nu al?’ Alexanders stem klinkt verbaasd en ongerust.
‘Maak je geen zorgen, het gaat prima met me. Ik ben naar de plek van het ongeluk gegaan.’
‘O!’ Nu klinkt hij geïnteresseerd. ‘En, hoe was dat?’
‘Vreemd. Ik kon me er niet zoveel bij voorstellen. Het is dat er remsporen op de weg staan, anders zou het een plek als alle andere zijn.’
‘Hoe weet je dan zo zeker dat het op die plaats is gebeurd?’
‘Ik heb contact gezocht met de man die me heeft gered. We zijn samen naar de dijk gegaan en daar heeft hij me zijn verhaal verteld. Ik heb echt geluk gehad, Alexander. Ongelooflijk veel geluk. Zonder Rob had ik het nooit gered, dat is duidelijk.’
‘Kwamen er nog herinneringen naar boven?’
‘Nee, dat niet. Alleen net toen jij belde. Ik zag mezelf in een flits over die dijk rijden terwijl ik met mijn mobieltje bezig was, en op dat moment voelde ik me even ongelooflijk opgejaagd.’
‘Alsof je grote haast had,’ zegt Alexander. ‘Zou er iets gebeurd zijn? Ik bedoel, nog vóór dat ongeluk.’
‘Dat zou je wel denken. Ik zie ook steeds een huis voor me. Ik ga nu de dijk volgen om te kijken of ik het kan vinden.’