Even later zit ze een beetje onwennig achter het stuur van haar nieuwe auto en bestudeert het dashboard. Dat lijkt geen onoverkomelijke problemen op te leveren. Het is vrijdagmiddag, het is nog rustig op de weg, ze komt er tijdens het rijden wel achter waar alle knoppen zitten. Even welt iets van angst in haar op, maar als ze start en de oprit van haar huis afrijdt, is dat verdwenen. De Toyota Auris gehoorzaamt rustig en praktisch geruisloos. Wat een heerlijke auto! Het is alsof ze vliegt. Verrukt rijdt Senta de weg op.
Ze wil links afslaan, naar de ring, maar ze bedenkt zich en rijdt naar winkelcentrum Binnenhof. Daar parkeert ze en ze loopt op een drafje naar de winkels. Bij de bloemist haalt ze een enorme bos bloemen, bij de slijter een goede fles wijn en dan, op het laatste moment, loopt ze Halfords binnen en schaft een life hammer aan. Fluorescerend, zodat je hem ook in het donker meteen kan vinden.
Terug bij de auto legt ze de bloemen en de wijn achterin, en achter het stuur haalt ze de life hammer uit de verpakking. Ze stopt hem in haar jaszak, start de motor en de Toyota glijdt de parkeerplaats af. Even later is ze op weg.
Het is een ontspannen ritje. Ze zet de radio aan en zingt zachtjes mee met de nieuwe hits, die ze uit haar hoofd kent omdat Denise en Niels ze iedere dag luid door het huis laten schallen. Maar telkens als er ergens water blinkt, verstomt haar gezang en mindert ze snelheid. Alert op onverwachte manoeuvres houdt ze het achteropkomend verkeer en tegenliggers scherp in de gaten. Pas als er een vangrail naast haar opduikt die haar de rest van de route begeleidt, durft ze zich te ontspannen, maar zodra de waterkant weer verraderlijk open naast haar opduikt, omklemmen haar handen het stuur tot haar knokkels wit zien.
Rustig nou, spreekt ze zichzelf in gedachten toe. Je rijdt niet hard, er is geen kip op de weg en je rijdt níét het water in. En als het toch gebeurt, heb je een life hammer. Eén tik tegen het raampje en je bent eruit.
Toch herademt ze als ze eindelijk de snelweg opdraait en er geen water meer in haar directe omgeving te zien is. Als je geen rekening houdt met de mogelijkheid dat je het water in kan rijden, besteed je ook geen aandacht aan dat soort veiligheidsmaatregelen. Maar aan het trillen van haar handen te zien, ligt die tijd voorgoed achter haar.
36
‘Hier is het gebeurd.’ Rob Wenteling wijst naar het water, dat rustig voortkabbelt. De zon schijnt, het wateroppervlak glanst en weerspiegelt de rietkragen en de blauwe lucht. Een vriendelijk, mooi stukje natuur in het Gelderse landschap.
Senta staat tot haar enkels in het hoge gras en heeft moeite om tot zich door te laten dringen dat ze op deze plek een doodstrijd heeft geleverd. In gedachten daalt ze af naar de bodem van het water en huivert.
‘Gaat het wel?’ informeert Rob bezorgd. Tijdens hun kennismaking en het overhandigen van de bloemen en de wijn was hij nog een vreemde voor haar, maar al na de korte versie van het verhaal van haar redding was het moeilijk om u te blijven zeggen. Rob stelde voor dat ze elkaar zouden tutoyeren.
‘In sommige culturen houden redder en slachtoffer voor altijd een spirituele band met elkaar,’ zegt hij. ‘Daar kunnen zelfs bloedbanden niet tegenop.’
Dat is ongetwijfeld waar. Ook al ziet ze deze man nooit meer, ze zal de rest van haar leven regelmatig aan hem denken. In ieder geval als ze in de auto zit en langs water rijdt.
‘Ja, het gaat wel,’ zegt ze, als ze merkt dat Rob haar onderzoekend opneemt.
Rob Wenteling is een rustige, statige grijsaard die er ouder uitziet dan hij is. Sinds zijn pensioen is hij opgehouden met de verplichte dagelijkse scheerbeurt, zodat hij nu een grijze baard en flinke, borstelige wenkbrauwen heeft ontwikkeld.
‘De kinderen uit het dorp denken dat ik Sinterklaas ben,’ zei hij lachend.
Dat kon Senta zich heel goed voorstellen. ‘U heeft mij in ieder geval een heel mooi cadeau gegeven.’
Nadat ze samen koffie hadden gedronken zijn ze naar de plek des onheils gelopen. Wolf, de herdershond van Rob die hem afgelopen maandagmiddag vergezelde, liep zonder riem achter hen aan.
‘Je kwam van die kant.’ Rob gebaart naar links, waar de weg in een paar bochten van hen vandaan slingert. ‘Ik hoorde je aankomen en ik dacht meteen, wat rijdt die hard. Ik ging aan de kant en riep Wolf bij me. Je reed voorbij, zag me waarschijnlijk niet eens in die mist, en opeens hoorde ik een plons. Ik begon meteen te rennen, maar je was een aardig eindje verder te water geraakt. Toen ik hier aankwam, was de auto al onder water verdwenen. Het duurde even voor ik de juiste plek gevonden had. Uiteindelijk zag ik de remsporen op de weg en de afdruk van de banden in het gras. Ik heb mijn schoenen uitgeschopt, heb met mijn mobieltje 112 gebeld en ben in het water gesprongen.’
Ze zwijgen beiden, hun ogen gericht op dezelfde plek.