Een brede glimlacht trekt over Senta’s gezicht. ‘Dat is zeker goed nieuws.’ Dan maakt de opluchting opnieuw plaats voor bezorgdheid. ‘Is het infectiegevaar helemaal verdwenen?’
‘Anders zou ik je niet laten gaan. Maar je krijgt uit voorzorg antibiotica mee, en paracetamol tegen de hoofdpijn. Hoe is het daar trouwens mee?’
‘Het gaat wel,’ verzekert Senta haar snel. Ze is niet van plan om voor een beetje hoofdpijn in het ziekenhuis te blijven liggen.
‘Mooi. Ik zou zeggen, doe het de eerste tijd rustig aan.’ Dokter Reijnders knikt Senta hartelijk toe en vervolgt haar ronde.
Als ze weer alleen is, slaakt Senta een diepe zucht. Gelukkig, ze mag naar huis. Ze heeft nu al schoon genoeg van tv-kijken en tijdschriften doorbladeren. Een goed teken, neemt ze aan. Als het aan haar ligt pikt ze haar leven zo snel mogelijk weer op.
Haar nieuwe mobieltje, een modern roze toestelletje, ligt op het bed verleidelijk te glanzen, maar ze heeft nog niet de moed bijeengeraapt het ook te gebruiken. Ja, ze heeft haar vader, die in een verpleegtehuis zit, gebeld en ze heeft ook even gekletst met haar collega’s. Maar dat ene nummer, dat voortdurend in haar hoofd rondzoemt, heeft ze nog niet ingetoetst.
Besluiteloos kijkt Senta naar haar telefoontje. Ze heeft het gisteravond gekregen van Freek, met een extra sms-bundel. De eerste lieve berichtjes zijn al binnen, allemaal van hem.
Weet Alexander dat ze in het ziekenhuis ligt? Het is mogelijk. Freek heeft haar werk ingelicht, en aangezien haar geluidsopname van het interview verloren is gegaan, zal een collega Alexander hebben laten weten dat de plaatsing van het artikel uitgesteld wordt.
Alexander…. Ze wil niets liever dan dat hij naar haar toe komt en haar in zijn armen neemt. Maar er is een kleine, nauwelijks benoembare verandering in haar opgetreden die haar doet aarzelen om contact met hem op te nemen. Als haar iets duidelijk is geworden in de tijd dat ze in coma lag, is het dat Freek en de kinderen de kern van haar bestaan vormen. Met die wetenschap zou ze een streep onder haar relatie met Alexander moeten zetten, in plaats van besluiteloos naar haar splinternieuwe mobieltje te kijken. Dit is een goed moment om opnieuw te beginnen, af te rekenen met bedriegen en liegen, en het knagende schuldgevoel achter zich te laten. Maar dan moet ze ook afscheid nemen van iets wat de dagen een beetje extra glans gaf, dat haar bloed sneller deed stromen en jaren van haar werkelijke leeftijd afhaalde. Ze mag de herinnering aan het ongeluk kwijt zijn, het gelukzalige gevoel waarmee ze maandag bij Alexander vertrokken is, heeft ze vastgehouden en ligt in iedere cel van haar lichaam opgeslagen. Ze had er geen idee van dat hij zo belangrijk voor haar is geworden. Het is een verontrustende gedachte dat ze het zo ver heeft laten komen.
Aarzelend steekt Senta haar hand uit en pakt het mobieltje op. Dan neemt ze een besluit en toetst met vlugge bewegingen het nummer in. Haar hart mist een slag als ze Alexanders diepe, krachtige stem hoort.
‘Met mij,’ zegt ze. ‘Senta.’ Even is het stil, dan zegt hij verrast: ‘Senta, wat leuk dat je belt.’
Leuk dat ze belt? Hij zou verrukt moeten zijn. Op de achtergrond hoort ze een printer ratelen en automatisch informeert ze of ze stoort.
‘Nee, nee, helemaal niet. Dat wil zeggen, ik was wel bezig, maar jij mag me altijd storen. Dat weet je. Ik was alleen verbaasd omdat ik je nummer niet herkende.’
‘Ik heb een ander mobieltje. Mijn vorige is nat geworden. Ik lig in het ziekenhuis, Alex.’
‘In het ziekenhuis? Wat is er gebeurd?’ informeert hij bezorgd.
‘Ik ben het water in gereden met mijn auto.’
Aan de andere kant van de lijn houdt Alexander geschokt zijn adem in. ‘Mijn god,’ zegt hij als hij van de schrik bekomen is. ‘Hoe is dat gebeurd? En hoe ben je eruit gekomen?’
‘Dat weet ik niet meer. Ik moet met mijn hoofd op het stuur zijn geklapt, want er zitten blauwe plekken op mijn voorhoofd en ik heb een hersenschudding. Maar ik kan me er niets van herinneren hoe dat is gebeurd, ook niet hoe ik uit die auto ben gekomen. Ik heb geen water binnengekregen, dus ik moet bijgekomen zijn na die klap en mijn adem hebben ingehouden. Als ik bewusteloos was gebleven, had ik water in mijn longen gekregen. Ik weet wel dat ik op een gegeven moment hulp heb gekregen. Iemand is het water in gesprongen en heeft me omhoog geholpen. De auto lag toen al op de bodem.’
‘Mijn god,’ zegt Alexander weer. Hij klinkt diep onder de indruk. ‘Heb je die man of vrouw al gesproken?’
‘Het was een man, en nee, ik heb hem nog niet gesproken. Maar ik ben wel van plan om contact met hem op te nemen.’
‘Dat zou ik zeker doen. Het is een wonder dat je het overleefd hebt. Weet je al wanneer je naar huis mag?’