‘Nee, hij belandde zwaargewond in het ziekenhuis, maar hij heeft het overleefd.’
Er blinkt iets van respect in zijn ogen. ‘En, ben je ermee weggekomen?’
Nerveus haalt Lisa een hand door haar haren. ‘Ja, ik ben heel hard doorgereden. Er waren geen getuigen. Menno heeft ook nooit geweten dat ik het was die hem aanreed, al had hij wel een vermoeden. Hij kon me zo aankijken als we het over het ongeluk hadden…’
‘En toen?’
‘Daarna zijn we uit elkaar gegaan,’ zegt Lisa eenvoudig. ‘Hij begreep dat er een grens bereikt was en dat ik hem de volgende keer echt zou vermoorden.’
‘Ja? Zou je het nog een keer proberen?’
‘Absoluut.’ De wond aan haar hand klopt, haar lip is weer opengesprongen en schrijnt. ‘Ik kan heel veel begrijpen en vergeven, maar op een gegeven moment is er een grens bereikt.’
19
Na een kattenwasje trekt Lisa een spijkerbroek en een schoon wit truitje aan. Ze haast zich, want het zit haar niet lekker dat ze Anouk bij Kreuger heeft moeten achterlaten, al is het dan nog zo kort. Met haar vingers kamt ze provisorisch haar haren en dan gaat ze snel de trap af. Op het moment dat haar voet op de laatste trede staat, hoort ze in de verte het gebrom van een auto.
Haar hand klemt zich om de trapleuning en met ingehouden adem probeert ze door het matglas van de voordeur iets te onderscheiden. Is het Menno, of haar moeder?
Laat het alsjeblieft zo zijn, smeekt ze inwendig. Nee, laat het in vredesnaam niet zo zijn!
Tussen hoop en vrees in wacht ze tot Kreuger het geluid opvangt, maar de tussendeur is dicht. Op haar tenen sluipt Lisa naar de voordeur. Door het matglas schemert iets oranjes. Het is de wagen van de postbode. Kan ze daar iets mee? De gedachten razen door haar hoofd. Zolang de deur op slot zit, kan ze helemaal niets. Het is veel te link om door de brievenbus een waarschuwing naar de wat oudere, hardhorende postbode te roepen. Als het zo uitkomt maakt ze een praatje met hem, wat neerkomt op met stemverheffing haar opmerkingen over het weer herhalen.
De tnt-wagen houdt halt voor haar huis en radeloos kijkt Lisa om zich heen. Pen, papier! Ze moet een briefje schrijven, snel!
Te laat, het knarsen van voetstappen op het grind kondigt de komst van de postbode aan. Zijn gestalte duikt op voor de deur, als een reddende engel uit een andere wereld. Onbereikbaar. ‘Postbode! Postbode!’ roept ze zo hard ze durft door de brievenbus. Ze ziet hem in zijn tas rommelen en ze steekt haar hand door de brievenbus in een nieuwe poging zijn aandacht te trekken. Het volgende moment hoort ze zijn lach en krijgt ze de post in haar hand gedrukt.
De zich verwijderende voetstappen klinken Lisa in de oren als tromgeroffel dat de ondergang van de wereld aankondigt. Háár wereld.
Moedeloos gaat ze naar binnen. Anouk zit aan de eettafel te kleien en Kreuger is een en al aandacht voor haar werk. En vervolgens voor de witte enveloppen in Lisa’s hand.
‘Post,’ zegt hij, op een toon alsof hij met die factor geen rekening heeft gehouden.
De keuken is doortrokken van de geur van tosti’s en verse koffie. Het is even na halftwee ’s middags. De ochtend is in betrekkelijke rust voorbijgegleden en Lisa merkt dat ze zich wat minder gespannen voelt. De radio staat aan, de gordijnen zijn nog dicht en het is broeierig warm binnen maar de angst dat ze wordt vermoord is iets afgenomen. Niets is zeker in het gezelschap van iemand met psychopathische trekjes, maar op dit moment is het moeilijk voor te stellen dat de man tegenover haar zijn gezin heeft omgebracht. Het beste is om er ook maar niet aan te denken. Iedere keer als haar gedachten de verkeerde afslag nemen, leidt ze ze snel terug naar de volgende morgen. Dan komt de postbode weer.
Anouk besluit dat ze wil vingerverven en even later is ze druk in de weer.
‘Emmelie was ook zo gek op die troep.’ Kreuger neemt een hap van zijn tosti. ‘Als ze er vijf minuten mee bezig was geweest, zat ze helemaal onder. En de tafel, de stoel en de vloer ook.’
Dat beeld ontlokt Lisa een glimlach van herkenning, tot het vervangen wordt door dat van een klein, dood meisje.
Alsof hij haar gedachten raadt, begint Kreuger onverwacht te vertellen. ‘Jeffrey was twee en Emmelie vier toen mijn vrouw bij me wegging. Ik wist al een tijdje dat Angelique een ander had, dat wíst ik gewoon.’ Zijn stem heeft de defensieve klank van iemand die er op voorhand van uitgaat dat er met scepsis naar hem geluisterd wordt. ‘Een man voelt het wanneer hij bedrogen wordt. Toen ik haar ernaar vroeg, wilde ze niet met me praten. Ze verdween gewoon naar boven, zonder een woord te zeggen. Op het moment dat ze me de rug toekeerde, knapte er iets in me. Ik voelde me zo ongelooflijk vernederd dat ik haar achternagerend ben, en ja, toen had ik mezelf niet meer in de hand. Ik heb haar de trap af gegooid. Onder het oog van de kinderen, dat was niet zo best. Maar ik kon niet helder nadenken, het was alsof ik alleen nog uit flarden van mezelf bestond, alsof je maar aan één draadje hoefde te trekken om me uit elkaar te laten vallen. En zij trok voortdurend aan dat draadje.’ Hij pauzeert even, en gaat dan verder. ‘Angelique had een paar kneuzingen en een hersenschudding. Ze is opgestaan, heeft de kinderen meegenomen naar haar ouders en de volgende dag kwamen haar broer en vader haar spullen ophalen. Ik heb nog geprobeerd met haar te praten, mijn excuses aan te bieden, maar het had geen zin. Ze verdween uit mijn leven, zonder me de kans te geven het goed te maken.’ Kreugers stem trilt van verontwaardiging bij de herinnering. ‘Het ergste was dat ik mijn kinderen nauwelijks meer zag. Die bezoekregeling was een lachertje, iedere twee weken een paar uurtjes, onder streng toezicht. Het eerste uur stonden mijn kinderen me aan te kijken alsof ik een wildvreemde was die ze ieder moment iets kon aandoen, en tegen de tijd dat ze een beetje loskwamen, nam die bitch die toezicht hield ze weer mee.’ Zijn stem trilt nog steeds en in zijn ogen ligt een vreemde glans.