‘En waarom zou ik ze níét missen? Hè? Waarom denk je dat ik mijn bloedeigen kinderen niet zou missen? Omdat ik veroordeeld ben? Je kunt het je misschien niet voorstellen, maar ik heb ook gevoel! Dacht je dat ik geen gevoel had, vuile bitch?’
Zijn geschreeuw vult de keuken. Lisa schrikt maar ze krimpt niet ineen, slaat haar ogen niet neer en gaat ook niet jammeren. Met alle zelfbeheersing die ze kan opbrengen steekt ze haar hand uit en legt die op zijn arm.
‘Natuurlijk heb jij gevoel,’ zegt ze zacht. ‘En natuurlijk mis je je kinderen.’
Zijn razernij verdwijnt even snel als ze is opgekomen. Zijn gezicht vertrekt en de lege blik in zijn ogen keert terug.
‘Ik mocht ze niet meer zien,’ zegt hij toonloos. ‘Nooit meer. Kun je je dat voorstellen? Hun bloedeigen vader? Maar dat maakte niet uit volgens de rechter. Ik mocht ze gewoon niet meer zien.’
‘Wat erg voor je…’
‘Ja.’ Er verschijnt een uitdrukking op zijn gezicht alsof hij zich afvraagt wat hij hier doet.
‘Mijn ex heeft ook geprobeerd Anouk bij mij weg te halen,’ zegt Lisa.
Kreuger masseert met zijn duim zijn voorhoofd.
‘Ik heb je toch verteld hoe jaloers hij was?’ Ze houdt Kreuger een kopje koffie voor. Hij neemt het aan maar drinkt er niet van. ‘Die jaloezie van hem heeft alles kapotgemaakt. Hij was jaloers op álles, vooral op het feit dat ik carrière maakte en hij niet. Hij was manager bij een groot filiaal van Albert Heijn, maar door een reorganisatie kwam hij op straat te staan. Opeens zat hij hele dagen thuis en had hij alle tijd om zich met mij te bemoeien. Ik werkte bij een onderzoekslaboratorium in Utrecht en carpoolde met een collega. Een leuke vent, maar gewoon een collega. Ik had nooit gedacht dat Menno daar een punt van zou maken. Eerst deed hij dat ook niet, maar toen hij werkloos was maakte hij opeens overal een punt van. Ik verzekerde hem dat hij me kon vertrouwen. Maar dat deed hij niet. Het ging pas beter toen ik zwanger raakte van Anouk. Of eigenlijk na haar geboorte.’
Lisa neemt een slok van haar koffie. Hun ogen maken even contact en dan slaat ze de hare weer neer.
Met zachte stem vertelt ze over de postnatale depressie die haar overviel na Anouks geboorte, over de donkere en uitzichtloze wereld waarin ze toen leefde.
‘Menno heeft me toen heel goed opgevangen. Ook al had hij intussen werk gevonden, hij nam me alle taken en verplichtingen uit handen. Boodschappen doen, met Anouk naar het consultatiebureau, noem maar op. Intussen werd mijn wereld steeds kleiner. Mijn leven speelde zich alleen nog in dit huis af. Achteraf begrijp ik dat Menno dat heerlijk vond. Hij had me eindelijk helemaal voor zichzelf.’
Met toonloze stem vertelt ze verder over haar moeizame strijd om uit haar isolement te komen. Menno raadde haar af om naar een psychiater te gaan. Een consult bij een psychiater vond hij een dure vorm van zeuren. Hij zag niet in waarom ze haar gedachten en gevoelens aan een vreemde zou toevertrouwen als hij al iedere dag voor haar klaarstond. Beledigend en kwetsend vond hij dat, en totaal onnodig. Bovendien hadden ze er het geld niet voor.
Zo bleef Menno haar enige anker in de zee van depressie waarin ze steeds verder wegzonk. Het tij keerde toen ze zich op internet aansloot op forums, waar ze antidepressiva bestelde en langzamerhand zichzelf terugvond. Op een gegeven moment kreeg ze weer oog voor de wereld om haar heen… en ontdekte dat Menno er een dubbelleven op na hield.
‘Hij ging vreemd,’ stelt Kreuger vast.
‘Dat niet alleen, hij had twee zoontjes bij die vrouw.’ Lisa’s stem klinkt dof. ‘Toen ik aankondigde dat ik van hem wilde scheiden, werd hij razend en dreigde hij Anouk van me af te pakken. Dat zou hem niet veel moeite gekost hebben, want hij had mijn correspondentie op die forums uitgedraaid en alle rekeningen voor de antidepressiva bewaard. Ik was doodsbang dat hij de ouderlijke macht over Anouk toegewezen zou krijgen.’
‘Maar die kreeg hij dus niet. Natuurlijk niet, ze wijzen de kinderen altijd aan de moeder toe.’ Er klinkt een agressief ondertoontje in Kreugers stem door.
‘Niet altijd.’ Lisa brengt het espressokopje naar haar mond en neemt een slokje. ‘En Menno is niet naar de rechter gestapt. Hij heeft Anouk gewoon bij mij achtergelaten. Eigenlijk heeft hij ons allebei gedumpt.’
13
Het is nooit helemaal stil in een ziekenhuis. Overdag is er het gerammel van etenskarretjes, het gepraat van de verpleegsters op de gang en de geluiden die van buitenaf op de parkeerplaats doordringen. Als Senta zich weer bewust wordt van haar omgeving, is het laat op de avond. Dat kan ze afleiden aan de afnemende activiteiten van de verpleegsters, de rust in de gangen en het gesnurk dat uit andere kamers komt.
Dan dringt er nog iets tot haar door. Ze is niet alleen. Een ademtocht strijkt over haar gezicht. Er staat iemand over haar heen gebogen. Senta heeft geen idee wie het is, want de bezoeker zegt geen woord. Hij of zij buigt zich over haar heen, en dan voelt ze een hand langs haar gezicht glijden.