Hij verstijfde. ‘Hou verdorie even –’
‘Niet vloeken waar de kleine bij is.’
Simon haalde diep adem en schonk haar een blik die hij normaal bewaarde voor werknemers die hij beter hun werk wilde laten doen door ze schrik aan te jagen, en hij verwachtte dat zij daardoor wel zo verstandig zou zijn om op te houden. Natuurlijk lette ze helemaal niet op hem.
‘Als je niet aardig kunt zijn en tenminste net doen alsóf je lacht, dan moet je maar weggaan,’ zei ze. Toen tegen de baby: ‘Maak je maar geen zorgen, liefje, Tula zorgt er wel voor dat die gemene man jou niet krijgt.’
‘Ik ben geen gemene… o, in hemelsnaam.’ Simon had er genoeg van.
Hij liet zich door niemand terechtwijzen, en al helemaal niet door deze kleine, welgevormde vrouw die hem met een blik vol afkeer bekeek.
Hij beende door de keuken, plukte de baby uit haar greep en hield Nathan op ooghoogte. Het pruillipje verdween alsof het er nooit was geweest, en de twee staarden elkaar alleen maar aan.
De jongen lag als een stevig en warm gewicht in zijn handen. De kleine beentjes gingen op en neer, de armpjes zwaaiden, en een klein sliertje kwijl droop uit zijn mondje toen hij zijn vader een tandeloze grijns gaf.
Simon, met een beklemmend gevoel op zijn borst, voelde de hartslag van de jongen tegen zijn handen en er was een… connectie die hij nooit eerder had gevoeld. Het was basaal. Compleet. Onthutsend.
Op dat moment, die ene adembenemende, verbijsterende seconde, was Simon verloren.
Hij wist dat, zelfs terwijl hij Tula’s afkeurende blik moest verduren, dit zijn zoon was en dat hij wat dan ook zou doen om hem te houden.
Als deze vrouw hem in de weg stond, zou hij haar zonder aarzeling omver duwen. Iets in zijn blik moest zijn gedachten hebben verraden, want de kleine blondine hief haar kin op, ontmoette zijn blik moedig en gaf hem stil te kennen dat ze geen centimeter zou wijken.
Prima.
Ze zou snel genoeg leren dat als Simon Bradley meedeed aan een krachtmeting, hij altijd won.
Hoofdstuk 3
‘Je houdt hem vast alsof hij een handgranaat is die elk moment kan afgaan,’ zei Tula, een eind aan hun stille gevecht makend.
Ondanks die snelle, zekere band die hij met het kind in zijn armen voelde, was Simon er helemaal niet zeker van dat het kind niet zou exploderen. Of huilen. Of iets vies zou doen. ‘Ik ben voorzichtig.’
‘Oké,’ zei ze, en ze pakte een stoel om te gaan zitten.
Hij keek naar haar en weer terug naar de baby. Voorzichtig zakte hij neer op de andere stoel; die zag er zo klein en breekbaar uit dat hij bijna verwachtte dat die onder zijn gewicht in elkaar zou zakken, maar het ging goed. Hij voelde zich onhandig en te groot. Alsof hij de enige volwassene was op een theekransje voor kleine meisjes. Hij vroeg zich af of ze het zo had geregeld zodat hij zich misplaatst zou voelen. Of ze subtiel probeerde deze eerste ontmoeting te saboteren.
Voorzichtig zette hij de baby op zijn knie en hield een hand op de rug van de jongen om hem tegen te houden. Pas toen keek hij op naar de vrouw die tegenover hem zat.
Haar grote ogen waren op hem gericht en een halve glimlach lag om haar lippen, waardoor haar kuiltje weer naar hem lonkte. Eerst had ze hem aangekeken alsof hij de duivel zelf was, maar nu bekeek ze hem met een uitdrukking van geamuseerde welwillendheid die hij evengoed niet kon waarderen.
‘Vermaak je je?’ vroeg hij gespannen.
‘Eigenlijk wel,’ gaf ze toe.
‘Ik ben blij dat ik zo onderhoudend ben.’
‘O, maar je bent niet echt blij,’ zei ze, terwijl ze weer even snel glimlachte. ‘Dat geeft niet. Ik maakte me zorgen om je, dat kan ik je wel vertellen.’
‘Zorgen waarover?’
‘Nou, over hoe je met Nathan om zou gaan,’ zei ze, achteroverleunend tegen de spijlen van de stoel. Ze vouwde haar armen over elkaar, onbewust haar mooie, ronde borsten omhoog duwend. ‘Toen je de eerste blik op hem wierp, zag je er…’
‘Ja?’ Simon keek neer op Nathan die met beide mollige handjes op het tafelblad sloeg.
‘…doodsbang uit,’ maakte ze haar zin af.
Dat was vernederend. En niet waar, verzekerde hij zichzelf. ‘Ik was niet bang.’
‘Natuurlijk wel,’ zei ze schouderophalend en blijkbaar haar wantrouwen terugdraaiend. ‘En wie zou het je kwalijk nemen? Had je mij moeten zien toen ik hem voor de eerste keer oppakte. Ik was zo bang dat ik hem zou laten vallen dat ik hem in een wurggreep hield.’
Er was niets in Simons leven dat hem zoveel angst had aangejaagd als dat eerste moment waarop hij de zoon vasthield van wie hij niet eens wist dat hij die had. Maar hij was niet bereid om dat toe te geven. In ieder geval niet aan Tula Barrons.
Hij wiebelde ongemakkelijk heen en weer op de kleine stoel. Hoe moest een volwassene hierop zitten?