Het viel hem op dat de keuken schoon was, maar net zo rommelig als de huiskamer. Op een plank stonden, naast een kleine magnetron en een nog kleinere televisie, blikken opgestapeld. De kastdeurtjes waren van glas, waarachter het oude porseleinen serviesgoed netjes stond opgeborgen. Op de kleine eettafel stond een wasmand vol met schone babykleertjes die alleen nog opgevouwen moesten worden. Vanuit de oven kwamen heerlijke geuren die zijn maag deden rommelen en waardoor het water in zijn mond liep.
Toen viel zijn blik op Tula. Ze kwam net overeind met de baby, die ze uit zijn stoel had gehaald, in haar armen.
Ze zette de mollige baby op haar rechterheup, wierp Simon een stralend lach toe en zei: ‘Hier is hij. Je zoon.’
Simons blik hechtte zich aan de jongen die naar hem keek met ogen die zoveel op die van hem leken dat het moeilijk viel te ontkennen. Zijn advocaat had hem geadviseerd om niets te doen totdat er een vaderschapstest was geregeld. Maar Harry was altijd al te voorzichtig geweest, wat ook de reden was dat hij zo’n goede advocaat was. Simon zelf was geneigd om op zijn gevoel af te gaan bij grote beslissingen, en tot nu toe had dat gevoel hem nog nooit in de steek gelaten.
Dus was hij hier voornamelijk heen gekomen om zelf het kind te zien, voordat de test die zijn advocaat wilde, werd geregeld. Omdat Simon zichzelf er half van had overtuigd dat het kind onmogelijk van hem kon zijn.
Maar één blik op de jongen had dat allemaal veranderd. Simon moest toegeven dat hij koppig was, maar hij was niet blind. Het kind leek zoveel op hem dat een vaderschapstest eigenlijk overbodig was, al zou hij er echter toch één doen. Hij was al te lang zakenman om niet volgens de regels te werk te gaan en de dingen logisch en verstandig te regelen.
‘Nathan,’ zei Tula, van de baby op haar heup naar Simon kijkend. ‘Dit is je papa. Simon, mag ik je aan je zoon voorstellen.’
Ze liep op hem af, en Simon stak haastig zijn hand op om haar tegen te houden. Tula bleef stokstijf staan, wierp hem een vragende blik toe en hield haar hoofd schuin om hem aan te kijken. ‘Wat is er mis?’
Wat was er niet mis? Zijn hart klopte als een razende, zijn maag draaide zich om. Hij vroeg zich af hoe dit in hemelsnaam had kunnen gebeuren. Hoe was het mogelijk dat hij een kind had verwekt en niets had afgeweten van het bestaan van de jongen? Waarom had zijn moeder hem verzwegen? Verdorie, hij had het recht gehad om het te weten. Om er te zijn tijdens de geboorte van zijn zoon. Om hem voor het eerst te zien ademhalen. Om naar hem te kijken als hij zich bewust werd van de wereld om hem heen.
En dat was hem allemaal ontnomen.
‘Niets… geef me alleen even een minuutje, goed?’ Simon staarde naar het kleine jochie, terwijl hij probeerde om de allesbehalve geamuseerde uitdrukking op Tula Barrons gezicht te negeren. Het maakte tenslotte niet uit wat ze van hem dacht, nietwaar? Het belangrijkste was dat zijn wereld zojuist een heel andere wending had genomen.
Vader.
Hij was vader.
Trots en iets wat op regelrechte paniek leek, raasden om het hardst door hem heen. Zijn blik zoog zich aan de jongen vast, hij zag het donkerbruine haar, de bruine ogen, precies dezelfde als die van hem, en, eindelijk, zag hij zijn pruilende onderlipje.
‘Je maakt hem aan het huilen.’ Tula wiegde de baby heen en weer, terwijl ze hem zachtjes op zijn rug klopte.
‘Ik doe niets.’
‘Je kijkt boos, en baby’s zijn erg gevoelig voor stemmingen,’ zei ze, de jongen kalmerend door hem heen en weer te schommelen en zachtjes tegen hem te praten. Haar stem zacht en zangerig houdend, viel ze tegen hem uit: ‘Zeg eens eerlijk, is die frons op je gezicht vastgebakken?’
‘Nee, ik –’
‘Zou het je pijn doen als je naar hem zou lachen?’
Gefrustreerd en een klein beetje pissig, omdat hij moest toegeven dat ze gedeeltelijk gelijk had, gaf Simon een, naar hij hoopte, geruststellend lachje.
Rollend met haar ogen vroeg ze lachend: ‘Is dat het beste wat je in huis hebt?’
Op kalme toon, maar zonder zijn irritatie te verbergen, antwoordde hij:
‘Je kunt nu beter ophouden.’
‘Ik zou niet weten waarom,’ sprak ze hem tegen. Haar stem klonk plezierig, ondanks haar woorden. ‘Sherry heeft míj als voogd aangewezen voor Nathan, en het bevalt me niet hoe jij met hem omgaat.’
‘Ik heb niets gedaan.’
‘Precies,’ zei ze met een kort knikje van haar hoofd. ‘Je laat hem niet eens in je buurt komen. Tjonge, heb je nog nooit eerder een kind gezien?’
‘Natuurlijk wel, maar ik ben gewoon –’
‘Geschokt? Verward? Bezorgd?’ vroeg ze, om gelijk door te gaan zonder dat hij de kans kreeg wat te zeggen: ‘Nou, stel je voor hoe Nathan zich moet voelen. Zijn moeder is weg. Zijn huis is weg. Hij is op een vreemde plek met vreemden die voor hem zorgen, en nu is er ook nog een grote, gemene bullebak die boos naar hem kijkt.’