‘O, ja,’ zei Simon strak. ‘Herinner je je nog dat ik je vertelde over die man die bijna het huis van mij had gestolen. De man die een gebouw onder mijn neus stal?’
‘Mijn vader.’
‘Ja.’ Simon liep langs haar heen richting de bar. Daar schonk hij zichzelf een kleine whisky in en gooide die achterover alsof het een medicijn was dat ervoor moest zorgen dat de innerlijke kilte werd verdreven.
‘Snap je, toen ik erachter kwam wie je was, had ik het heldere idee om jou op de een of andere manier te gebruiken om je vader terug te pakken,’ mijmerde hij hardop, in het kristallen glas in zijn hand starend voordat hij naar haar opkeek.
Ze kromp zichtbaar ineen. Hij zag die reactie. Zelfs vanaf de andere kant van de kamer voelde hij haar pijn en hij haatte zichzelf erom dat hij degene was die haar die bezorgde. Maar nu kon hij niet meer ophouden. Hij moest haar alles vertellen. Had er niet iemand ooit gezegd dat bekennen goed was voor de ziel? Het leek er meer op alsof je ziel er stukje bij beetje uitgetrokken werd.
‘Vandaag heb ik hem verteld dat we bij elkaar zijn.’ Hij wachtte op haar reactie. Het enige teken dat ze hem had gehoord, was de uitdrukking van berustend verdriet op haar gezicht.
‘Ik had je kunnen zeggen dat het hem niet kon schelen,’ zei ze eindelijk in de gespannen stilte. ‘Mijn vader heeft mij onterfd toen ik, zoals hij het zegt, verkoos om mijn hersens te verspillen met het schrijven van boeken voor jankende snotapen.’
‘Tula…’ Hij hoorde de oude pijn in haar stem en zag de ellende in haar ogen. Alles in hem drong er bij hem op aan om naar haar toe te gaan.
Om haar vast te houden. Om haar… lief te hebben zoals ze het verdiende om van gehouden te worden. Maar hij wist dat ze zijn aanraking niet langer zou verwelkomen, en dat bracht een heel nieuwe wereld van pijn met zich mee die door zijn lichaam trok.
‘Hij is een idioot,’ mompelde Simon, en voegde er toen aan toe: ‘En dat was ik ook. Ik wilde je hier niets over vertellen, maar je had er recht op om het te weten.’
‘O,’ zei ze verdrietig, ‘nú wel.’
Hij knarste met zijn tanden en slaagde er toch in om te zeggen: ‘Het was niet mijn bedoeling om je te kwetsen.’
‘Nee,’ was ze het met hem eens, ‘waarschijnlijk niet. Het was een bijproduct van jouw streven naar wat je wilde. Op een bepaalde manier ben ik niet verrast. Ik wist dat je zoals hem was, de eerste keer dat we elkaar ontmoetten. Zoals mijn vader. Jullie beiden weten alleen maar iets over zaken en het gebruiken van mensen.’
Hij zette een stap naar haar toe maar stopte toen ze, instinctief, een stap achteruit. Hoe kon hij tegen die simpele waarheid ingaan? Misschien, vertelde hij zichzelf, was hij zelfs erger dan haar vader. Hij had Tula echt gezien zoals ze was en had desondanks toch tegen haar gelogen, haar gebruikt.
Simon dacht terug aan zijn ontmoeting met Jacob Hawthorne. Hij had zelf gezien wat een soort man die oude schurk was. En tenzij hij een aantal veranderingen in zijn leven zou aanbrengen, wist Simon dat hij net zo koud en meedogenloos en leeg zou worden als Jacob.
Zijn woorden voorzichtig kiezend zei hij: ‘Ik weet dat je geen reden hebt om me te geloven, maar ik ben niet de man die ik was toen je hier voor het eerst kwam. Meer nog, ik wil die man ook niet zijn.’
‘Simon,’ zei ze zachtjes, schuddend met haar hoofd.
‘Laat me uitpraten.’ Hij haalde adem en zei: ‘Er zijn veel dingen die ik tegen je zou moeten zeggen, maar dat recht heb ik misschien niet meer.
Dus in plaats daarvan denk ik dat de enige manier waarop ik kan bewijzen dat ik niet de man ben die je denkt die ik ben, is om je te laten gaan.’
‘Wat?’
‘Vertrek.’ Hij lachte kort, een hand met zoveel kracht door zijn haar halend dat hij het er bijna uittrok. ‘Het is het enige fatsoenlijke om te doen.’ Hij keek in haar ogen. ‘We weten allebei dat ik er klaar voor ben om de voogdij over Nathan over te nemen. Ik zal het beste kindermeisje van het land inhuren om me te helpen. En jij kunt naar huis gaan. Hiervandaan. Weg van mij. Het is het beste.’
Tula voelde de wereld onder haar voeten wegzinken. Ze zwaaide heen en weer door de kracht van die onverwachte klap. Het was al rot genoeg om te horen dat de man van wie ze hield alleen maar had gedaan alsof hij om haar gaf, zodat hij haar kon gebruiken tegen een vader die sowieso helemaal niets om haar gaf. Rot genoeg om te weten dat haar dromen en hoop in scherven aan haar voeten lagen.
Nu werd ze weggestuurd. Weg van de baby. Weg van Simon.
Voor haar eigen bestwil.
De pijn was een levende en ademende realiteit die brulde in haar binnenste, terwijl het een plekje zocht, een permanente verblijfplaats in de donkere leegte op de plek waar haar hart had gezeten. Gekwetst, vernederd en gewoon doodziek van het gebruikt worden door de mensen in haar leven op wie ze juist zou moeten kunnen rekenen, zuchtte Tula.