‘Ik ben hier niet om over jouw dubieuze zakenpraktijken te praten, Jacob,’ vertelde hij hem.
‘Wat jij dubieus noemt, noem ik slim. Efficiënt.’ De oude man snoof.
‘Als dat het niet is wat je bezighoudt, wat is het dan, jongen? Ik ben een drukbezet man. Geen tijd te verspillen.’
‘Prima. Ik zal ter zake komen,’ zei Simon, zelfs terwijl dat stemmetje in zijn achterhoofd er bij hem op aandrong niets te zeggen en te vertrekken voordat het te laat was. Maar toen hij in Jacobs ogen keek, de nauwelijks verhulde, spottende trek van superioriteit op zijn gezicht zag, werd het onmogelijk er gehoor aan te geven.
‘Nou?’ Ongeduld kleurde Jacobs stem.
‘Ik wilde je alleen maar laten weten dat, terwijl jij bezig was dat bezit van mij te stelen, ik iets van jou heb gestolen.’
‘En wat is dat?’
‘Je dochter.’ Simon haatte zichzelf erom, maar hij keek en wachtte tot de oude man zou reageren. Toen diens reactie kwam, was het niet wat hij had verwacht.
Die koude blauwe ogen bevroren en werden in een tel leeg. ‘Ik heb geen dochter.’
‘Die heb je wel,’ weerlegde Simon voorover leunend en zijn stem verlagend. ‘Tula. Ze is nu in mijn huis.’
Jacob doorboorde hem met een harde blik. ‘Tallulah Barrons is niet mijn dochter. Niet meer. Als het dat was waar je voor kwam, zijn we klaar.’
‘Je ontkent je eigen vlees en bloed?’ Geschokt, ondanks dat hij altijd slecht over Jacob Hawthorne had gedacht, kon hij hem alleen maar aanstaren.
Jacob keek van hem weg en gebaarde naar de gastvrouw. Toen ze arriveerde, zei hij: ‘Wilt u alstublieft mijn gasten vertellen dat ik weer verder kan met onze bijeenkomst? U kunt ze in de bar vinden.’
‘Ja, sir,’ zei ze, en ze liep snel weg.
‘Je geeft echt geen ene moer om Tula, nietwaar?’ Simon had zich niet bewogen. Hij kon zich er niet toe brengen om zijn blik van de ogen van de oude man af te wenden.
‘Waarom zou ik in hemelsnaam?’ reageerde Jacob. ‘Ze heeft haar keuze gemaakt. Nu betekent wat ze doet, of met wie ze het doet, niets,’ voegde hij er met een sneer aan toe, ‘Wij zijn hier klaar, Bradley.’
Tot op het bot ontzet, realiseerde Simon zich dat hij zich vies voelde.
Alleen al door het zitten aan dezelfde tafel als de man. Vreemd, maar hij had zich altijd voorgesteld dat het ogenblik van de wraak zoet zou zijn. Bevredigend op een zielsdiepe manier. Hij had altijd gedacht dat hij gelijk zou krijgen. Dat hij van Hawthorne weg zou lopen met het hoofd fier opgeheven in de zekerheid dat hij de oude man had verslagen. Dat hij had gewonnen.
Eindelijk.
In plaats daarvan waren de jaren van verwachting op niets uitgedraaid.
Hij voelde zich alsof hij in de goot was afgedaald om met een rat om een bot te vechten. Natuurlijk had Mick gelijk gehad. Simon had zichzelf verlaagd tot Jacobs niveau, en dat gaf een bittere smaak in zijn mond.
Gedachten aan Tula gingen door zijn hoofd als een zachte koele bries op een vreselijke dag. Zij was de goedhartige persoon die hij nooit was geweest. Zij was van alle lachjes, de warmte en de vreugde die hij nooit had gekend. Zij was het tegenovergestelde van hem. Van haar ouders.
Op de een of andere manier was zij het kloppende hart waarvan hij zich niet had gerealiseerd dat het aan zijn leven ontbrak.
En hij had haar verraden.
Hij had haar gebruikt om zijn gelijk te halen bij een man die niet eens zag hoe geweldig zijn dochter was. Maar als Jacob Hawthorne blind was, was Simon dat ook geweest. Nu waren zijn ogen echter geopend.
Nu het te laat was.
Langzaam opstaand keek Simon op de man neer. Hoofdschuddend had hij het laatste woord toen hij Jacob vertelde: ‘Weet je, ik heb jaren verspild met je te haten. Nu blijkt dat je het niet eens waard was.’
Simon vond Tula in de woonkamer, opgekruld lezend in de vensterbank. Ze keek op toen hij de kamer binnen wandelde, en de glimlach die ze hem schonk, met het kuiltje erbij, verscheurde hem inwendig. Hij had besloten haar de waarheid te vertellen. Alles. Maar hij wist dat, op het moment dat hij dat deed, alles kapot zou zijn. Uit.
En hij zou met de wetenschap moeten leven dat hij de enige persoon in de wereld had gekwetst die hij niet had moeten kwetsen.
‘Simon? Wat is er mis?’ Ze stond op en liep op hem af, bezorgdheid in haar ogen.
Hij stak zijn hand op om haar tegen te houden, hij vertrouwde zichzelf niet om door te gaan met zijn bekentenis als ze in zijn armen zou liggen. Als hij haar eenmaal tegen zich aan voelde, zou hij misschien niet in staat zijn om zichzelf te dwingen haar te laten gaan. En dat was wat hij moest doen.
‘Ik heb je vader gezien vandaag,’ gooide hij eruit in de wetenschap dat er geen gemakkelijke manier was om dit te zeggen.
Haar mond zakte open en haar blauwe ogen stonden plotseling voorzichtig. ‘Ik wist niet dat je hem kende.’