Tula. De dochter van zijn vijand. Simon zou haar niet moeten hebben kunnen vertrouwen en niet om haar hebben moeten geven. Maar hij deed het wel.
Toch was het niet genoeg, vertelde hij zichzelf, terwijl hij de deur al opentrok.
Hij was het aan zijn vader verplicht. Sterker nog, hij was het aan zichzelf verplicht om Jacob op zijn plaats te zetten, iets waar de man bijna al die tijd om smeekte.
En niets zou hem tegenhouden.
Hoofdstuk 12
Bij de ingang van de boekhandel hingen posters van de boekomslag van haar nieuwste boek. Ze hadden zelfs een foto van haar op de aankondiging van de signeersessie geplakt.
‘Ms. Barrons!’
Ze draaide zich glimlachend om naar Barbara, die snel aan kwam lopen. ‘Hoi, leuk je weer te zien.’
Barbara schudde Tula’s hand en wuifde naar de aankondiging. ‘Ben je het ermee eens?’
‘Het ziet er erg mooi uit,’ zei ze, ondertussen opmerkend dat ze echt een nieuwe publiciteitsfoto moest laten maken. ‘Dank je wel.’
‘O, het stelt niets voor, geloof me,’ vertelde Barbara haar. ‘We hebben al zoveel van je boeken verkocht, je zult uren aan het signeren zijn dit weekend.’
‘Dat is nog eens goed nieuws,’ antwoordde Tula, bukkend om Nathan uit zijn wandelwagen te halen omdat hij begon te protesteren. ‘Het is goed, lieverd, het duurt niet lang en daarna gaan we naar het park,’ beloofde ze.
‘Je hebt een prachtige zoon,’ kraaide Barbara, die haar hand uitstak om een van Nathans handjes te pakken.
Omdat de opmerking haar blij maakte, corrigeerde Tula haar niet. In plaats daarvan voelde ze haar hart zwellen van verlangen, trots en liefde. Ze keek naar de kleine jongen in haar armen en glimlachte toen hij haar een tandenloze grijns gaf. Hem teder kussend keek ze naar Barbara en zei eenvoudig: ‘Dank je.’
Simon liep naar Jacobs tafel, de gastvrouw negerend die probeerde hem tegen te houden. Zijn blik haakte aan die van de oude man vast; hij besteedde geen aandacht aan de drie oudere mannen aan Jacobs tafel.
Het enige wat hij zag was de man die hij al jaren met gelijke munt terug wilde betalen. De man die Simons vader had kapotgemaakt en hem bijna de onderneming had gekost die zijn familie generaties lang had opgebouwd.
Hij stopte naast de tafel en keek neer op zijn vijand. Tula had de blauwe ogen van haar vader, maar het verschil was dat er in Jacobs ogen geen warmte lag. Ze leek helemaal niet op haar vader, dacht Simon, zich afvragend hoe iemand die zo warm was als Tula, kon ontspruiten aan een man met ijs in zijn aderen.
‘Bradley,’ zei de oudere man, een blik op hem werpend met een hint van afkeer. ‘Wat doe jij hier?’
‘Ik dacht dat we wel even een babbeltje konden maken, Jacob,’ zei Simon, die niet de moeite nam om de andere mannen aan de tafel te begroeten.
‘Ik heb het druk. Een andere keer.’ Jacob draaide zich naar de man aan zijn rechterzijde.
‘Eigenlijk komt nu mij het beste uit,’ zei Simon. Hij praatte zo zacht dat alleen de mannen aan tafel konden horen wat hij te zeggen had.
De oude man zuchtte dramatisch, draaide zich naar hem toe om hem aan te kijken en zei: ‘Prima. Wat is er?’
Voor de eerste keer wierp Simon een blik op de andere mannen.
‘Misschien moeten we dit onder vier ogen doen.’
‘Ik zou niet weten waarom,’ argumenteerde Jacob. ‘Dit is een geplande zakelijke bijeenkomst. Jij bent de indringer hier.’
Dat klopte. Het was alleen aan Micks aarzelend gegeven informatie te danken dat Simon had geweten waar hij de oude rotzak moest vinden.
Hij ging er niet tegenin, hij hoefde alleen maar zijn nietszeggende, onbuigzame blik op de andere mannen aan tafel te werpen. Het duurde niet lang voordat ze zich excuseerden en opstonden.
‘Vijf minuten,’ vertelde Jacob hen.
‘Ik heb niet eens zo lang nodig,’ verzekerde Simon hem toen de drie mannen richting bar vertrokken.
Het steakrestaurant was oud, duur en exclusief. De muren waren bekleed met donker eikenhouten panelen, het tapijt was bloedrood en de banken en stoelen waren van dik gevuld zwart leer. Flakkerende kaarsen op elke tafel en gedempte wandlampen gaven het geheel het uiterlijk van een goed gedecoreerde grot.
Simon nam de stoel tegenover de oude man en staarde met net zo’n harde blik terug. Dit was het moment waarop hij had gewacht, en hij wilde ervan genieten. Jacob had iets van hem afgenomen. Nu had Simon iets van Jacob genomen.
Terugbetalen was, zo zou de oude man al gauw leren, echt vervelend.
‘Waar gaat dit over?’ Hawthorne leunde achterover en legde nonchalant zijn arm over de rugleuning van de bank. ‘Kom je alweer klagen over het gebouw dat ik heb gekregen en dat jij wilde? Want als dat zo is, ben ik niet geïnteresseerd. Ouwe koek.’