De kleine jongen van wie ze zoveel hield zou zich haar liefde niet meer herinneren, of de troost die hij daarvan had ondervonden. Hoe ze voor hem had gezongen ’s avonds, en kiekeboe had gespeeld ’s morgens. Hij zou niet weten dat zij alles voor hem zou hebben gedaan. Zou zich niet meer kunnen herinneren dat ze eens zo hecht waren geweest als moeder en zoon.
Hij zou geen herinneringen hebben aan deze dagen en nachten, maar die zouden háár voor altijd blijven achtervolgen.
Ze zou weer alleen zijn. Maar deze keer zou het veel erger zijn. Omdat ze deze keer precies wist wat ze miste.
‘Tula,’ fluisterde Simon, haar uit gedachten halend die dreigden haar te verzwelgen. Hij tilde haar gezicht op totdat hun blikken elkaar ontmoetten, de zijne zoekend, de hare glinsterend van de tranen om een droom die nooit uit zou komen, nooit gedroomd had moeten worden.
Zo heel erg stom, dacht ze nu, opkijkend naar Simon Bradley. Tot op dit ogenblik had Tula er geen benul van gehad dat ze tot over haar oren verliefd was op een man die ze nooit zou hebben.
‘Wat is er?’ vroeg hij. ‘Huil je?’
‘Nee,’ antwoordde ze snel, omdat ze hem niet kon laten weten dat ze zojuist afscheid had genomen van haar fantasieën. ‘Natuurlijk niet.’
Hij geloofde haar op haar woord, terwijl zijn duimen de lijnen van haar jukbeenderen volgden.
‘Kom mee naar mijn kamer, Tula,’ zei hij zacht. Zijn stem was een erotische uitnodiging waarvan ze wist dat ze die niet kon en niet wilde afslaan. Ze liet haar dagdromen gaan, maar ze zou gek zijn als ze de realiteit de rug toekeerde, hoe kort die ook zou duren.
Omhoog reikend bedekte ze zijn handen met de hare en gaf hem het antwoord dat ze beiden nodig hadden. ‘Ja, Simon, ik ga met je mee. Ik wil jou ook. Heel graag.’
‘Goddank.’ Hij boog voorover en kuste haar, hard en snel.
‘Laat me eerst even de babyfoon aanzetten,’ zei ze teruglopend naar de kinderkamer, snel een blik op het kind werpend, terwijl hij zuchtte en lachte in zijn dromen. Ze zette de schakelaar om en wist dat de ontvangers in de kamers van haar en Simon elke ademtocht opvingen die de baby gedurende de nacht zou maken.
Ze keek een lang moment op Nathan neer, verlegde toen haar blik naar de deuropening. Daar stond Simon. In zijn donkere ogen brandde een vuur dat net zo heet was als het vuur dat door haar heen golfde. Haar lichaam klopte, ze voelde zich vochtig worden van verlangen. Ze bewoog naar hem toe en toen ze de gang in stapte, trok hij haar tegen zich aan en tilde haar in zijn armen.
‘Ik kan lopen, weet je,’ zei ze droog. Het laatste restje verdriet werd weggespoeld door de groter wordende golven hartstocht. Ondanks haar protest was ze stiekem verrukt dat ze werd gedragen en tegen zijn harde, sterke lichaam lag.
‘Maar waarom zou je lopen als je een lift krijgt?’ Eén van zijn wenkbrauwen vormde de haar zo bekende boog, en ze moest toegeven dat ze er de voorkeur aan gaf tegen Simons borst genesteld te liggen in plaats van het stuk te moeten lopen door de stille hal.
Het huis zuchtte als een oude vrouw die zich neerlegt voor een flinke nachtrust. Het gekraak en gekreun van het hout klonken nu bekend voor Tula, en het voelde alsof ze door warmte werd omringd.
Warmte die omsloeg in hitte toen Simon zijn hoofd liet zakken om weer een snelle, felle kus op te eisen. Toen hij die afbrak, flitsten zijn ogen met iets dat een snelle, koele huivering langs haar ruggengraat zond. Met een blik vol hartstocht en een glimp van iets gevaarlijkers keek hij op haar neer, en het voelde alsof er plotseling een zwerm vlinders in haar buik vloog.
Haar hoofd tolde, haar hart bonsde, en toen hij zijn slaapkamer binnen stapte en op het grote, met een quilt bedekte bed af liep, sloeg ze haar armen om zijn nek. Ze was nog nooit eerder in zijn slaapkamer geweest, en ze keek de grote ruimte rond. Ruig mannelijk, uitgevoerd in bruin en donkerblauw. Comfortabele, bruinleren stoelen stonden voor een betegelde open haard waarin een vuur brandde. Twee ramen keken uit op de straat, het park aan de overkant en in de verte de oceaan. Het bed was groot genoeg, bedacht ze droogjes, om er vier personen in te laten slapen. Maanlicht stroomde door de ramen naar binnen en legde een strook zilver over het matras. Alsof er iemand, ergens, een routekaart had getekend naar de plek waar ze beiden heen wilden.
‘Ik moet je hebben. Nu,’ mompelde hij onduidelijk. Hij liet haar op het bed vallen en volgde zelf.
‘Ja, Simon,’ zei ze, naar de knopen van zijn overhemd reikend, eraan trekkend toen ze niet los wilden.
Simon was halfgek van verlangen naar haar. Alles wat hij tegen haar had willen zeggen vanavond, verdampte oog in oog met de overweldigende behoefte die hem in haar greep had. Aan haar bloedrode trui trekkend sjorde hij die omhoog en over haar hoofd heen om het roze zijden hemdje te onthullen dat ze eronder droeg. Zijn blik gleed over haar harde tepels. Geen beha. Dat was mooi. Zo ging er minder tijd verloren.