Simon zou zweren dat het kind naar elk woord van Tula luisterde.
Misschien was het de manier waarop ze de woorden bijna tegen hem zong. Of waren het de warmte in haar stem en de lach op haar gezicht die de aandacht van de baby trokken.
Net zoals ze dat bij zijn vader hadden gedaan.
‘Het is zo koud buiten dat ik chili voor ons heb gemaakt,’ zei ze glimlachend tegen hem.
Het effect van die glimlach drong diep tot hem door.
Mick had gelijk, bedacht hij. Tula leek in niets op de koele schoonheden waar hij normaal mee uitging.
Hij vroeg zich af of ze in bed net zo warm zou zijn.
‘Ruikt goed,’ slaagde hij erin uit te brengen.
‘Smaakt zelfs beter,’ beloofde ze hem. ‘Waarom kom je niet hier en voer jij Nathan de rest? Dan schep ik het eten voor ons op.’
‘Oké.’ Hij liep voorzichtig op haar en de baby af en wilde zichzelf wel voor de kop slaan. Simon Bradley had de reputatie om ergens in te duiken en het over te nemen. Hij kon toch verdorie wel een baby voeren. Hoe moeilijk kon dat zijn?
Hij ging op Tula’s stoel zitten, pakte het schaaltje met de bonenpuree en lepelde wat op. Hij kon achter zich Tula’s blik op hem voelen, terwijl ze toekeek. Nou, hij zou haar en zichzelf bewijzen dat hij uitermate goed in staat was om een baby te voeren.
Hij lepelde het dunne, groene goedje in Nathans mond en was totaal onvoorbereid toen de baby het gelijk naar hem terugspuwde. ‘Wat?’
Tula’s verrukte lach barstte achter hem los, terwijl Simon de sperziebonen uit zijn gezicht veegde. Toen boog ze zich naar hem over, zoende hem op de wang en zei: ‘Welkom bij het vaderschap.’
Een tel later doofde haar lach toen hij haar met donkere ogen vol vuur aankeek. Haar mond werd droog, en iets duisters en gevaarlijks ontvlamde inwendig.
Ze staarden elkaar een moment, dat eeuwig leek te duren, aan, totdat Simon eindelijk zei: ‘Dat stelde niet veel voor als kus. Dat moeten we de volgende beter doen.’
De volgende keer?
Hoofdstuk 5
Tula herinnerde zich dat ze in haar eigen keuken had gezeten en had bedacht dat dit geen goed idee was. Nu wist ze het zeker.
En toch was ze hier, in een victoriaans herenhuis in de stad, met een man van wie ze niet zeker wist of ze hem aardig vond, maar wel dat ze hem graag wilde.
Gisteren had Simon er zo leuk uitgezien met die sperziebonen op zijn gezicht dat ze zichzelf er niet van had kunnen weerhouden om hem te zoenen. Natuurlijk, het was maar een kleine pakkerd op zijn wang geweest. Maar toen hij die donkerbruine ogen op haar richtte en zij de daarin nauwelijks ingedamde hartstocht had gezien, was ze daardoor van de wijs gebracht.
Niet dat ze de een of andere verlegen, oude vrijster was. Helemaal niet.
Ze had wel vriendjes gehad. Maar Simon leek in niets op hen. Achteraf bezien waren dat jongens geweest, en Simon was op en top man.
‘Hou op,’ vertelde ze zichzelf. Niet dat het zou helpen natuurlijk. Ze had al dagenlang toegegeven aan de niet zo onschuldige dagdromen over Simon Bradley. Als ze sliep, nam haar onderbewustzijn de draad gewoon op en leefde zich helemaal uit.
Maar een vrouw kon niets aan haar dromen doen, toch?
‘Het is belachelijk,’ zei ze, terwijl ze haar bureau op de juiste plek onder een van de ramen trok. Een straal van het schaarse januarizonlicht viel tussen de wolken door op haar bureau. Toch nam ze niet de tijd om ervan te genieten, in plaats daarvan ging ze verder met het inrichten van haar tijdelijke kantoor.
Ze had eigenlijk niet veel nodig. Alleen haar laptop, een tekentafel waar ze kon werken aan de illustraties voor haar boeken en een gemakkelijke stoel waarin ze kon zitten en nadenken.
‘Hm. Als je niet zoveel spullen nodig hebt, Tula, waarom is er dan zoveel rotzooi hier?’ De eeuwig terugkerende vraag, bedacht ze. Ze verzamelde niet expres dingen. Het overkwam haar zo ongeveer. En het verblijf in een huis waar alles zijn eigen plekje had, zorgde ervoor dat ze zich net een hamster voelde.
Er waren dozen en boeken en lege planken die erop wachtten om gevuld te worden. Er lagen verdwaalde pagina’s van haar manuscript, pennen, verftubes en, o, gewoon te veel dingen om te proberen die georganiseerd op te bergen.
‘Jezelf aan het installeren?’
Ze sprong bijna een halve meter de lucht in en draaide zich om, een hand op haar borst houdend. Hij stond in de deuropening met een lachje op zijn knappe gezicht alsof hij verdraaid goed wist dat de schrik haar tien jaar van haar leven had gekost.
Hem een gepijnigde blik toewerpend viel ze uit: ‘Doe een bel of zoiets om, oké? Ik kreeg zowat een hartaanval.’
‘Ik woon hier,’ hielp hij haar herinneren.
‘Ja, ik weet het.’ Alsof ze dat kon vergeten. Ze had de halve nacht wakker gelegen, terwijl ze aan Simon dacht die aan de andere kant van de gang in zijn bed lag. Ze had hem nooit moeten zoenen. Ze had nooit die gespannen, beleefde muur die ze na hun eerste ontmoeting tussen hen in hadden opgetrokken, moeten slechten.